Door: Stanley Bodok
Over de zichtbare verbondenheid binnen het Koninkrijk der Nederlanden
“De kracht van ons Koninkrijk blijkt pas wanneer principes van verbondenheid en gelijkwaardigheid ook zichtbaar worden toegepast.”
In zijn column ‘Een welkome gast’ (Dossier Koninkrijksrelaties, 4 oktober 2025) wijst René Zwart erop dat het Koninkrijk der Nederlanden niet slechts een juridische constructie is, maar een gemeenschap gebaseerd op erkenning en verbondenheid tussen burgers en landen. Om mijn beschouwing goed te plaatsen, beveel ik aan eerst die column te lezen.
De gedachte in dit stuk sluit ook aan bij eerdere reflecties van Zwart, zoals ‘Samen Sterk’, waarin hij benadrukt dat de ware kracht van het Koninkrijk ligt in wederkerigheid en samenwerking. Beide columns herinneren ons eraan dat het Koninkrijk niet louter een bestuursvorm is, maar een politieke gemeenschap die rust op wederkerigheid en erkenning. Dit roept een fundamentele vraag op: hoe diep is onze verbondenheid met het Koninkrijk in werkelijkheid?
Het Statuut regelt de formele verhouding tussen de vier landen, maar zegt weinig over de symbolische en praktische diepte van die verbondenheid. In de dagelijkse praktijk lijkt de aandacht vaak instrumenteel: gericht op bevoegdheden, financiën en toezicht. Toch wordt de legitimiteit van het Koninkrijk uiteindelijk niet bepaald door regels, maar door de mate waarin burgers en instituties elkaar binnen dat geheel werkelijk erkennen.
Symboliek van het Autonomiemonument
Het Autonomiemonument in Willemstad, met het opschrift “Steunend op eigen kracht doch met de wil elkander bij te staan”, werd in 1955 onthuld bij de inwerkingtreding van het Statuut. Het beeld, ontworpen door Jacob Fresco, toont zes vogels die samen een nest vormen – elk symbool voor een van de eilanden van de voormalige Nederlandse Antillen.
Hoewel die groep van zes niet meer bestaat, blijft de boodschap van het monument actueel. Het verwijst naar de balans tussen zelfstandigheid en verbondenheid: elk eiland, en tegenwoordig elk land binnen het Koninkrijk, opereert op basis van eigen kracht, maar met de bereidheid om elkaar bij te staan.
Vandaag bestaat het Koninkrijk uit vier landen: Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten. De leuze kan nog steeds worden toegepast – als herinnering dat autonomie en solidariteit geen tegengestelden zijn, maar juist samen de kern vormen van de koninkrijksgedachte.
Een Caribische interim minister-president als gedachte-experiment
Stel – louter als gedachte-experiment – dat een Caribische burger tijdelijk premier van Nederland zou kunnen worden. Net als het monument dat symbool stond voor eenheid, zou ook zo’n stap uitdrukking geven aan verbondenheid, inclusiviteit, samenwerking, wederkerigheid en empathie binnen het Koninkrijk. Wie het Koninkrijk als één politieke gemeenschap beschouwt, kan zich afvragen of die eenheid zich ook weerspiegelt in de hoogste functies. Nederland, in een tijd van politieke fragmentatie en herbezinning, zou kunnen overwegen dat de minister-president – als zichtbaar symbool van het Koninkrijk – afkomstig is uit de Caribische delen ervan.
Deze gedachte sluit aan bij het spontane advies van de Raad van State van het Koninkrijk bij het zeventigjarig bestaan van het Statuut. De Raad benadrukte dat het Koninkrijk geen statisch verband is, maar een gemeenschap die voortdurend vraagt om herbevestiging van wederzijdse betrokkenheid en vertrouwen. In dat licht is dit geen louter symbolisch experiment, maar een toets op de mate waarin verbondenheid werkelijk wordt beleefd: the proof of the pudding is in the eating.
Over de drempel van praktische bezwaren
Een eerste, begrijpelijke reactie zou kunnen zijn: “Stom, zoiets is wettelijk toch onmogelijk? De minister-president moet in Nederland wonen of op een lijst hebben gestaan.” Die reactie is terecht. Ook ik begon met het nagaan of dit idee überhaupt haalbaar was. Toen realiseerde ik me dat zelfs een kandidaat als Schoof niet op een lijst stond. Pas daarna ging ik nadenken over wat dit gedachte-experiment ons eigenlijk leert over de diepte van onze verbondenheid binnen het Koninkrijk.
Twee namen als illustratie
Mike Eman, minister-president van Aruba, bezit ruime ervaring in bestuurlijke samenwerking binnen het Koninkrijk en in het balanceren tussen autonomie en gezamenlijke verantwoordelijkheid. Maria Liberia-Peters, de eerste vrouwelijke premier binnen het Koninkrijk, belichaamt symbolisch en inhoudelijk de gelijkwaardigheid van de Caribische landen. Voor de duidelijkheid: beiden zijn niet geraadpleegd; hun namen dienen slechts ter illustratie.
Lezers worden uitgenodigd hierover mee te denken – niet over wie “beter” is, maar over welke overwegingen ons helpen de grenzen en de diepte van onze verbondenheid binnen het Koninkrijk te verkennen.
Slotbeschouwing
Het initiatief tot zo’n gedachte-experiment zou zelfs van de zittende minister-president kunnen komen – bijvoorbeeld in een kabinetscrisis of bij een nieuwe formatie. Daarmee zou de Tweede Kamer laten zien dat zij niet uitsluitend partij- of persoongebonden is, maar werkelijk koninkrijksgezind: bereid om het principe van gelijkwaardigheid concreet en zichtbaar vorm te geven.
De vraag “How deep is our love for our Kingdom?” is daarmee geen retorische. Het antwoord ligt niet in beleidsnota’s of statuten, maar in de bereidheid van instituties om verbondenheid tastbaar te maken, ook op het hoogste politieke niveau. De kracht van het Koninkrijk ligt niet in zijn wetten alleen, maar in de bereidheid om zijn principes zichtbaar te beleven – the proof of the pudding is in the eating.
Stanley Bodok is schrijver/journalist met speciale aandacht voor o.a. governance.
