Den Haag – Met een geruisloze wijziging van het Statuut wordt het democratisch tekort in het Koninkrijk een stukje kleiner. Nederland kan vanaf 1 januari niet langer zijn meerderheid in de Rijksministerraad misbruiken om buiten de parlementen om de landen regels op te leggen. Een 23 jaar geleden ingediende, maar pas vrijdag jl. afgekondigde rijkswet maakt een einde aan die praktijk.
Op 28 december 2000 diende het Tweede Kamerlid Gerritjan van Oven (PvdA) een initiatief-rijkswet in om de Rijksministerraad de bevoegdheid af te nemen via algemene maatregelen van rijksbestuur medewerking van besturen in de Caribische delen van het Koninkrijk af te dwingen. De Nederlandse regering stond destijds niet te trappelen om die macht zomaar uit handen te geven.
UITZONDERING
Het duurde tot 2016 voordat toenmalig Kamerlid Roelof van Laar het dossier nieuw leven inblies. Om er een meerderheid achter te krijgen, werd een beetje toegegeven aan de bezwaren van het kabinet: Een AMvRB zou bij uitzondering nog wel toegestaan, maar alleen als er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden en slechts voor beperkte duur.
De initiatief-rijkswet werd na de Tweede Kamer ook door de Eerste Kamer aangenomen, maar daarna bleef het weer jarenlang stil. Tot afgelopen vrijdag zonder toelichting van het ministerie van Binnenlandse Zaken Koninkrijksrelaties in het Staatsblad de wijziging van het Staat per Koninklijk Besluit werd afgekondigd.
CONSEQUENTIES
Na vaststelling door Tweede en Eerste Kamer moesten ook nog de Staten van Curaçao, Aruba en Sint Maarten er hun zegje over doen. Het is onduidelijk of de landen 7 jaar de tijd hebben genomen of dat ‘Den Haag’ het proces heeft gerekt. Van Laar vermoedt het laatste vanwege de consequenties: alle in het verleden opgelegde AMvRB’s moeten worden omgezet in langs de Koninklijke weg (dus met inbreng van de CAS-landen) tot stand te brengen rijkswetgeving.
Toenmalig minister Plasterk waarschuwde er in 2016 al voor dat het ‘Van Oven-wetje’ de betrokken ministeries bergen extra werk zou bezorgen plus complete wetgevingsprocedures nodig maken, van advisering door de Raad van het State tot en met plenaire behandelingen in de Tweede en Eerste Kamer met deelname van gedelegeerden van de Staten van Curaçao, Aruba en Sint Maarten.
KONINKLIJK BESLUIT
Het Koninklijk Besluit blijkt op 21 oktober te zijn ondertekend door koning Willem-Alexander, bijna 3 weken later gevolgd door publicatie in het Staatsblad. Opmerkelijk is dat hiervan geen publieke mededeling is gedaan.
Oud-Tweede Kamerlid Gerritjan van Oven op archieffoto met de Curaçaose politica Suzy Römer.
WIE HEEFT HET VOOR HET ZEGGEN IN HET KONINKRIJK?
Het wetsvoorstel werd op 7 juni in 2006 in een plenaire zitting van de Tweede Kamer verdedigd door Roelof van Laar. Aan het debat werd deelgenomen door bijzondere gedelegeerden van de Staten:
Allereerst dank ik de initiatiefnemer en geestelijk vader van dit initiatiefwetsvoorstel, Gerritjan van Oven. Hij heeft dit alweer zestien jaar geleden ingediend. Het heeft heel lang op de plank gelegen, maar bleek vorig jaar nog altijd actueel. Daarom staan wij nu hier.
Collega’s en journalisten hebben geworsteld met benoemen waar deze wet nu eigenlijk over gaat. In officiële termen valt dat inderdaad niet mee, want alleen de titel van de wet beslaat al een halve pagina, maar eigenlijk is het heel simpel: deze wet gaat over de vraag wie het voor het zeggen heeft in het Koninkrijk. Is de rijksministerraad leidend of zijn dat de vertegenwoordigingen van de volken binnen het Koninkrijk? Kan de rijksministerraad besluiten nemen zonder daarvoor toestemming te vragen aan die vertegenwoordigers of kan zij dat niet? Dit initiatiefvoorstel is bedoeld om de vrijheid van de ministerraad om te handelen zonder de Staten te raadplegen en zonder de Staten-Generaal om toestemming te vragen, in te perken. Als dit voorstel wordt aangenomen, mag de rijksministerraad alleen in bijzondere gevallen van dringende aard nog regels maken zonder instemming van de Staten-Generaal. Zo’n regel noemen we een zelfstandige Algemene Maatregel van Rijksbestuur (AMvRB). Een AMvRB moet in ons voorstel binnen twee jaar een basis krijgen in het Statuut of in een rijkswet, anders vervalt deze van rechtswege.
Dit voorstel geeft de Caribische landen in het Koninkrijk geen vetorecht. Ze hoeven immers nog altijd niet in te stemmen met een rijkswet, maar dit geeft hun wel inspraak en de mogelijkheid om moties en amendementen in te dienen, zoals zij dat ook vandaag kunnen. De Tweede en de Eerste Kamer krijgen dat instemmingsrecht wel. Het democratisch tekort wordt daarmee een stukje kleiner voor de Nederlandse en voor de Caribische burger. Beiden krijgen, als dit initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen, via hun vertegenwoordigers meer invloed op regels die het Koninkrijk raken dan zij tot nu toe hadden.
Een zelfstandige AMvRB mag straks alleen nog in bijzondere gevallen van dringende aard. De rijksministerraad zal in het vervolg moeten aangeven waarom sprake is van een bijzonder geval van dringende aard. In heel bijzondere gevallen waarin na twee jaar nog steeds sprake is van een dringende aard, kan de rijksministerraad een op een eerdere zelfstandige AMvRB lijkende zelfstandige AMvRB vaststellen als het niet gelukt is om deze zelfstandige AMvRB binnen de gestelde termijn van twee jaar in een rijkswet of het Statuut te verankeren. Het centrale idee achter de wet is echter dat een zelfstandige AMvRb een zeldzaamheid wordt en dat de rijksministerraad als het maar even kan de parlementaire route kiest.
Verschillende leden en bijzondere gedelegeerden hebben gevraagd naar de overgangstermijn voor bestaande AMvRB’s en de mogelijkheid om deze per Koninklijk Besluit te verlengen. De heer Van Raak vroeg, hoeveel zelfstandig AMvRB’s er nu eigenlijk nog in werking zijn. Dat zijn er veertien, waarvan er een heel aantal nog dateert van na de indiening van dit wetsvoorstel. Er zitten dus nog actuele AMvRB’s bij. Er zijn er ook die stokoud zijn: sommige zijn al 40, 50 of 60 jaar oud. Ze zijn nog steeds nuttig.
Lees HIER het Koninklijk Besluit