Den Haag – De Raad van State van het Koninkrijk vindt dat de hoogte van de Nederlandse defensie-uitgaven niet via een rijkswet moet worden geregeld, omdat Curaçao, Aruba en Sint Maarten in dat geval invloed krijgen op de begroting van het land Nederland.
Dat stelt de afdeling Advisering van de Raad in reactie op een initiatiefvoorstel van de Tweede Kamerleden Stoffer (SGP), Valstar (VVD), Boswijk (CDA) en Dassen (Volt):
De initiatiefnemers willen in een rijkswet vastleggen dat twee procent van het bruto binnenlands product aan defensie-uitgaven moet worden besteed. Dit percentage is door de NAVO-landen afgesproken. De Nederlandse defensie-uitgaven lagen lange tijd onder de norm van twee procent. De initiatiefnemers maken zich zorgen over, zoals zij het noemen, de ‘verwaarloosde defensieorganisatie’. Daarnaast introduceert het wetsvoorstel een vijftien jaarlijks defensieplan en een vierjaarlijkse defensiemonitor.
Het voorstel betreft een voorstel van rijkswet. De initiatiefnemers motiveren deze keuze door onder meer te wijzen op artikel 3, eerste lid, onder a, van het Statuut, waaruit volgt dat de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk aangelegenheden van het Koninkrijk betreffen. Ook wijzen zij op artikel 97, eerste lid, van de Grondwet, dat voorschrijft dat de krijgsmacht tot taak heeft het Koninkrijk en zijn belangen te verdedigen en te beschermen. Volgens de toelichting maken Statuut en Grondwet aldus duidelijk dat niet de vier landen ieder voor zich, maar het Koninkrijk als geheel is belast met het in stand houden van een krijgsmacht ten behoeve van het gehele Koninkrijk en met de verdediging van het gehele Koninkrijk. Vanuit die gedachte ligt de vorm van een rijkswet voor de hand, zo stellen de initiatiefnemers.
Zij merken voorts op dat de Caribische Rijksdelen niet onder de werking van het NAVO-verdrag of de EU-defensiesamenwerking vallen. Daarmee is een adequate verdediging van het territorium zeer in het belang van de drie Caribische landen, aldus de toelichting. Tot slot wijst de toelichting op artikel 35, tweede lid, van het Statuut, dat bepaalt dat de rijksministerraad beslist over de hoogte van de bijdragen die de vier landen leveren aan de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk. Hieruit volgt volgens de initiatiefnemers dat een wettelijke regeling die beoogt een lange-termijn-fundament onder die defensie-investeringen te leggen de vorm van een rijkswet dient te hebben.
De Afdeling onderschrijft in dit verband dat de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk op grond van het Statuut aangelegenheden van het Koninkrijk betreffen. Dat laat onverlet dat het Koninkrijk beschikt over één krijgsmacht, waarover de regering op grond van de Grondwet het oppergezag heeft. De landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben niet zelf het gezag over de krijgsmacht en beschikken evenmin over een eigen krijgsmacht.
Er bestaat geen begroting voor het Koninkrijk. De krijgsmacht wordt gefinancierd vanuit de jaarlijkse begroting van het ministerie van Defensie. Deze begroting wordt beheerd door het land Nederland en gefinancierd vanuit de algemene middelen van het land Nederland. Aruba, Curaçao en Sint Maarten dragen weliswaar bij aan de kosten van de krijgsmacht, maar doen dit op grond van het Statuut naar draagkracht en alleen voor zover dit strekt ten gunste van de Caribische landen.
Artikel 105 van de Grondwet schrijft voor dat de begroting bij wet – niet bij rijkswet – moet worden vastgesteld. De belangrijke positie van het parlement hierbij is vastgelegd door begrotingen onderdeel te maken van de wetgevingscyclus. In die cyclus is de positie van het parlement als medewetgever grondwettelijk verankerd. De Kamers keuren begrotingswetten goed; de Tweede Kamer heeft het recht van amendement op begrotingswetten. Met het goedkeuren van een begrotingswet wordt de regering geautoriseerd om de in de begroting opgenomen uitgaven te verrichten. Dit vormt de kern van het zogenoemde budgetrecht.
In dit verband wijst de Afdeling erop dat door het voorliggende voorstel vorm te geven als voorstel van rijkswet, de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten invloed krijgen op de Nederlandse begrotingswetgeving. Zij zijn immers formeel betrokken bij de totstandkoming van rijkswetten en de wijziging daarvan. Doordat een rijkswet niet bij gewone wet kan worden gewijzigd, kan het Nederlandse parlement zijn budgetrecht niet effectueren. Als zodanig vormt dit, in tegenstelling tot hetgeen de toelichting stelt, een inbreuk op het grondwettelijk verankerde budgetrecht van het Nederlandse parlement.
De Afdeling adviseert om het voorstel in ieder geval niet de vorm te geven van een voorstel van rijkswet.