CAS-landen: voorrang aan verdragen tegen geweld tegen vrouwen en kinderen

Den Haag – Curaçao, Aruba en Sint Maarten willen twee internationale verdragen ter voorkoming van geweld tegen vrouwen en kinderen “met voorrang” invoeren, hebben zij recent in het Ambtelijk Wetgevingsoverleg Koninkrijksrelaties laten weten.

Dat schrijft staatssecretaris Van Huffelen aan de Eerste Kamer die vragen had gesteld over het niet ratificeren van met name mensenrechtenverdragen door de CAS-landen. Die beschikken niet over de benodigde kennis en uitvoeringskracht. Daarom heeft Nederland besloten de landen te helpen. Alleen is er in de regie iets mis gegaan: naast het traject van het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een eigen lijn uitgezet.

Na daar door minister Hoekstra (BZ) op aangesproken te zijn, heeft Van Huffelen ermee ingestemd om te bespreken hoe beide initiatieven kunnen worden samengevoegd.

Brief van Van Huffelen aan Eerste Kamer

Recentelijk is binnen het AWOK afgesproken dat twee van deze zeven verdragen met voorrang zullen worden opgepakt: het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Het gaat in beide gevallen om verdragen waarvan de inwerkingtreding naar verwachting een wezenlijke impact zal hebben op de rechtsbescherming van kwetsbare vrouwen en kinderen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en die door de landen reeds als prioritair zijn aangemerkt.

Recentelijk is binnen het AWOK afgesproken dat twee van deze zeven verdragen met voorrang zullen worden opgepakt: het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Het gaat in beide gevallen om verdragen waarvan de inwerkingtreding naar verwachting een wezenlijke impact zal hebben op de rechtsbescherming van kwetsbare vrouwen en kinderen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en die door de landen reeds als prioritair zijn aangemerkt.

Tijdens het beleidsdebat Koninkrijksrelaties op 6 april 2021 heeft mijn voorganger, naar aanleiding van een vraag van het lid Rosenmöller, uw Kamer toegezegd zich ervoor in te spannen om de Caribische landen van het Koninkrijk aan te spreken op de implementatie van een aantal internationale verdragen, waaronder het EVRM-proof uitwerken van de beschermingsprocedure op Curaçao. Deze vraag werd gesteld tegen de achtergrond van een advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV), getiteld “Fundamentele rechten in het Koninkrijk: eenheid in bescherming”, dat op 8 juni 2018 verscheen. In deze brief bericht ik u over de voortgang die met betrekking tot dit onderwerp is geboekt en over de inspanningen die in dit verband zijn verricht.

In zijn advies signaleert de AIV dat verschillende mensenrechtenverdragen niet in het Caribisch deel van het Koninkrijk of slechts in een beperkt aantal Caribische eilanden gelden. Volgens de AIV is deze situatie, die valt terug te voeren op de autonomie van de landen op het gebied van mensenrechtenbeleid, niet goed verenigbaar met de universaliteit van mensenrechten en de waarborgfunctie van het Koninkrijk met betrekking tot mensenrechten. In reactie op het advies van de AIV hebben de regeringen van de vier landen besloten een commissie in te stellen waarin zij samenwerken ter bevordering van de implementatie van mensenrechtenverdragen in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Deze commissie mensenrechtenverdragen is in januari 2021 van start gegaan en is institutioneel ingebed in het Ambtelijk Wetgevingsoverleg Koninkrijksrelaties (AWOK). De commissie wordt voorgezeten door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

In de beginfase van de commissie richtte haar werk zich op het selecteren en prioriteren van mensenrechtenverdragen die in één of meer eilanden van het Caribisch deel van het Koninkrijk nog op uitvoering wachten en daardoor voor deze eilanden nog niet kunnen worden geratificeerd. Deze uitvoering – die kan bestaan uit beleidsvorming, het tot stand brengen van regelgeving en het organiseren van financiële dekking voor de naleving van een verdrag – is in principe een verantwoordelijkheid van ieder land zelf. Als gevolg van een tekort aan capaciteit en financiële draagkracht blijkt de realisering hiervan voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten echter een zware opgave. Nederland draagt alleen verantwoordelijkheid voor de uitvoering van mensenrechtenverdragen in Caribisch Nederland.

Het voornoemde selectie- en prioriteringsproces heeft geleid tot een werklijst van zeven mensenrechtenverdragen waarvan de commissie voornemens is de komende jaren door samenwerking de implementatie voor te bereiden in de gebieden waar dat nodig is. Recentelijk is binnen het AWOK afgesproken dat twee van deze zeven verdragen met voorrang zullen worden opgepakt: het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Het gaat in beide gevallen om verdragen waarvan de inwerkingtreding naar verwachting een wezenlijke impact zal hebben op de rechtsbescherming van kwetsbare vrouwen en kinderen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en die door de landen reeds als prioritair zijn aangemerkt.

Wat precies nog verder aan uitvoering nodig is om de twee verdragen te kunnen ratificeren, verschilt per land. De uitvoering van een verdrag vergt maatwerk en het ene Caribische land is hier al verder mee dan het andere. Concreet is daarom afgesproken dat eerst waar nodig in overleg met elkaar in kaart wordt gebracht welke maatregelen hiertoe nog zijn vereist (implementatieplan) en dat vervolgens, waar nodig en gewenst met ondersteuning van Nederland, wordt overgegaan tot de daadwerkelijke uitvoering van de betreffende twee verdragen. In dit verband wijs ik ook op het project dat door het ministerie van Buitenlandse Zaken is gestart om de Caribische landen te ondersteunen bij de totstandkoming van internationale verdragen. Deze ondersteuning geldt ook voor de uitvoering van de hiervoor genoemde mensenrechtenverdragen. De minister van Buitenlandse Zaken en ik zullen op korte termijn in overleg treden of en op welke punten de twee initiatieven (het project van Buitenlandse Zaken en de uitvoering van de mensenrechtenverdragen) zouden kunnen worden geïntegreerd.

Zodra de fase van in kaart brengen is afgerond, wordt het mogelijk om een tijdsplanning voor deze uitvoering te ontwikkelen. Ik zal de Kamers hier zo spoedig mogelijk over informeren.

In de toezegging die aan de basis ligt van deze brief wordt specifiek verwezen naar het EVRM-proof uitwerken van de vluchtelingenprocedure op Curaçao. Het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) is een mensenrechtenverdrag dat al verbindend is in het gehele Koninkrijk (ook in Curaçao). Het aangehaalde advies van de AIV ziet dan ook niet op dit verdrag en dit vormt dan ook geen onderwerp van bespreking in de commissie mensenrechtenverdragen waarover ik hierboven heb geschreven. De afgelopen jaren is er door het ministerie van Justitie en Veiligheid en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bijstand verleend aan Curaçao en Aruba voor het optimaliseren van de vreemdelingenketen en het verbeteren van de vreemdelingenbewaring. Deze bijstand is onder meer gericht op het EVRM-proof uitwerken van diverse procedures in de gehele vreemdelingenketen, o.a. door de dienst terugkeer en vertrek en de immigratie- en naturalisatiedienst (IND).

Het ministerie van Justitie en Veiligheid is met de landen in gesprek, via de werkgroep vreemdelingenbewaring, over de voortzetting van de samenwerking binnen de vreemdelingenketen en de technische ondersteuning. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voert momenteel, in samenwerking met het ministerie van Justitie en Veiligheid, gesprekken met de landen, om te onderzoeken welke technische assistentie, ervaringen en expertise ten aanzien van de vreemdelingenketen door de landen gevraagd worden.

error: Deze inhoud mag niet gekopieerd worden.