Den Haag – Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en dat van Buitenlandse Zaken blijken onafhankelijk van elkaar de regeringen van Curaçao, Aruba en Sint Maarten ondersteuning te bieden bij het implementeren van internationale verdragen.
Daarvan maakt minister Wopke Hoekstra (BZ) melding in een brief aan de Tweede Kamer. Vanwege “de overlap” zal de bewindsman “op korte termijn met de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering in overleg treden of en op welke punten de twee initiatieven zouden kunnen worden geïntegreerd.”
Dat BZK een eigen ondersteuningstraject is gestart terwijl BZ daartoe al een aanpak heeft, is des te opmerkelijker aangezien staatssecretaris Van Huffelen een coördinerende rol heeft tussen departementen en de Caribische delen van het Koninkrijk.
De brief van Hoekstra aan de Tweede Kamer
De modaliteiten voor ondersteuning die worden overwogen ten aanzien van het BZ-project kunnen ook in aanmerking komen voor de uitvoering van de mensenrechtenverdragen in het traject onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering. In beide gevallen gaat het erom dat Nederland, samen met de Caribische landen en met inachtneming van de autonomie van deze landen, zich inspant om gestalte te geven aan de eenheid van het buitenlandse beleid van het Koninkrijk en het welzijn van de inwoners hiervan. Dit betreft een inspanningsverplichting die sinds de staatkundige hervorming van 10 oktober 2010 expliciet ligt verankerd in het Statuut voor het Koninkrijk.
Vanwege de overlap tussen beide initiatieven wat betreft het oppakken van enkele prioritaire verdragen, zal ik op korte termijn met de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering in overleg treden of en op welke punten de twee initiatieven zouden kunnen worden geïntegreerd.
Graag bied ik u hierbij, mede namens de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering, de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties om een stand van zaken van de toegezegde ondersteuning aan Aruba, Curaçao en Sint Maarten bij de totstandkoming van verdragen, met name in relatie tot de institutionele capaciteit van de Landen en de bredere ondersteuning die zij krijgen voor ontwikkeling van die capaciteit. In deze reactie doe ik om te beginnen verslag van het project dat ik, zoals aangegeven in mijn brief van 23 december jl., ben gestart om de achterstanden in de medegelding van verdragen voor de Landen in te lopen. Daarnaast bericht ik u over een traject dat onder regie van de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering loopt met betrekking tot de uitvoering van mensenrechtenverdragen in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Het BZ-project loopt inmiddels enkele maanden. Eén van de acties, zoals aangegeven in mijn brief van 23 december jl., betreft het oppakken van een aantal specifieke verdragen. Met de Landen is een start gemaakt met het selecteren van de op te pakken verdragen. Deze selectie is nog gaande en houdt zo veel mogelijk rekening met de wensen van de Landen. Er is primair contact met de Directies Buitenlandse Betrekkingen (DBB’s) van de Landen, maar ook is op ambtelijk niveau met enkele beleidsdirecties gesproken over mogelijk op te pakken verdragen; het contact is uitstekend en verloopt in goede sfeer. Zodra de selectie van de op te pakken verdragen is afgerond, zal per verdrag worden gekeken op welke wijze de samenwerking kan worden geïntensiveerd en zal in samenspraak met de Landen per verdrag een strategie worden bepaald. Het BZ-project beoogt niet de institutionele capaciteit van de Landen structureel te vergroten. Grofweg wordt er ingezet op twee sporen bij het oppakken van de geselecteerde verdragen: enerzijds het delen van kennis en expertise en anderzijds het realiseren van ondersteuning.
Bij het delen van kennis en expertise gaat het om het volgende: het delen van de stukken die zijn opgesteld in het kader van de ratificatie voor Europees en/of Caribisch Nederland; het delen van ontwikkeld beleid van Nederland of van één van de Landen; het delen van conceptwetgeving, reeds door één van de Landen opgesteld; het delen van eventuele implementatieplannen voor Caribisch Nederland.
Het tweede spoor is het realiseren van ondersteuning. Ondersteuning vanuit Nederland kan worden geboden op verschillende manieren. Te denken valt aan het beschikbaar stellen van Nederlandse ambtenaren, maar ook aan de financiering van ondersteuning door externen uit de Landen zelf of uit Nederland. Concrete ondersteuning onder het BZ-project, zal de vorm krijgen van een meewerkprogramma, waarbij verdragsjuristen van de Afdeling Verdragen van het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteuning gaan bieden aan de DBB’s. Drie verdragsjuristen (één per DBB) zullen zich gedurende een maand inzetten voor de lokale verdragspraktijk in brede zin en waar mogelijk ook specifiek voor de dan geselecteerde verdragen.
Tot slot zal worden bekeken in hoeverre ondersteuning voor het schrijven van beleid en/of implementatiewet- en regelgeving kan worden gerealiseerd voor de geselecteerde verdragen door de vakdepartementen actief te betrekken. Dit is een cruciaal onderdeel van de ambitie om achterstanden in de medegelding van verdragen in te lopen. Zonder dit beleid en deze maatregelen kunnen de geselecteerde verdragen namelijk in beginsel niet voor de Landen worden geratificeerd.
In het traject onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering werken de vier landen van het Koninkrijk sinds 2021 samen zodat de medegelding van een zevental mensenrechtenverdragen in een of meer Caribische landen kan worden gerealiseerd. Uw Kamer is hierover eerder, tijdens de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties geïnformeerd. Meer concreet wordt door de vier landen op dit moment toegewerkt naar de uitvoering van twee mensenrechtenverdragen: het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) en het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (het Haags Kinderontvoeringsverdrag). Tijdens het Ambtelijk Wetgevingsoverleg Koninkrijksrelaties, op 18 en 19 april jl. in Aruba, is besproken op welke manier Nederland kan helpen bij de uitvoering van deze twee verdragen.
De modaliteiten voor ondersteuning die worden overwogen ten aanzien van het BZ-project kunnen ook in aanmerking komen voor de uitvoering van de mensenrechtenverdragen in het traject onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering. In beide gevallen gaat het erom dat Nederland, samen met de Caribische landen en met inachtneming van de autonomie van deze landen, zich inspant om gestalte te geven aan de eenheid van het buitenlandse beleid van het Koninkrijk en het welzijn van de inwoners hiervan. Dit betreft een inspanningsverplichting die sinds de staatkundige hervorming van 10 oktober 2010 expliciet ligt verankerd in het Statuut voor het Koninkrijk.
Vanwege de overlap tussen beide initiatieven wat betreft het oppakken van enkele prioritaire verdragen, zal ik op korte termijn met de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering in overleg treden of en op welke punten de twee initiatieven zouden kunnen worden geïntegreerd.