Door René Zwart
De ministers-presidenten Wever-Croes (Aruba), Jacobs (Sint Maarten), Pisas (Curaçao) en staatssecretaris van Koninkrijksrelaties Van Huffelen zullen morgen ongetwijfeld superlatieven tekort komen als zij tijdens een gezamenlijke persconferentie een toneelstukje opvoeren om hun niet te overtreffen tevredenheid uit te dragen over het sluiten van zogeheten onderlinge regelingen. Als het zo ver komt, want er moet vandaag nog hier en daar een puntje op de i worden gezet.
In de onderlinge regelingen worden er per land met Nederland afspraken gemaakt over de regie over de uitvoering van de landspakketten. Daarin zijn vergaande hervormingen opgenomen om ze met het oog op toekomstige crises (door een orkaan of een nieuwe pandemie) “economisch weerbaarder te maken en de bestuurskracht te verhogen”. Den Haag wilde het toezicht strak regelen door het op te richten. Anders dan de naam suggereert Caribisch Orgaan voor Hervorming en Ontwikkeling zou dit bestuursorgaan niets anders zijn dan de lange arm van het ministerie van BZK.
De voor Nederland zo kenmerkende botheid waarmee de onderliggende COHO-rijkswet de landen door de strot werd geduwd, lokte massief, vooral emotioneel ingegeven verzet van de Caribische parlementen uit. De Raad van State had overigens inhoudelijk serieuze bedenkingen, evenals onafhankelijke staatsrechtdeskundigen. Uit vrees dat de Eerste Kamer (anders dan de Tweede Kamer) nooit zal instemmen met een consensusrijkswet waarover geen consensus bestaat, had Van Huffelen geen andere optie dan het door haar voorganger Knops gefabriceerde COHO-gedrocht de nek om te draaien.
Het alternatief werd haar door de premiers van de CAS-landen aangedragen: een onderlinge regeling (OR) zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 38 van het Statuut voor het Koninkrijk, maar dan zonder toepassing van lid 2 zoals in het oorspronkelijke COHO-model wel zat ingebakken. Het voornaamste verschil is dat daardoor de parlementaire democratie buiten spel wordt gezet. Onderlinge regelingen worden, zoals de titel al zegt, onderling tussen regeringen gesloten na, buiten het zicht en de invloed van de Staten, in achterkamertjes te zijn uit onderhandeld.
De keuze voor een onderlinge regeling verdient vanuit democratisch oogpunt geen schoonheidsprijs nu het gaat om regie en toezicht op de uitvoering van zeer ingrijpende hervormingen. Als er sprake is van nood en er dus heel snel moet worden gehandeld, is het te begrijpen dat regeringen zonder tijdverlies in actie willen kunnen komen, zoals na een orkaan. Ontbreekt de urgentie, dan verdient een consensusrijkswet (dus het toepassen van artikel 38 lid 2) verre de voorkeur. Omdat de parlementen dan – zoals het hoort – het laatste woord hebben.
Pas morgen krijgen Staten, nadat ook eerst nog de media zijn geïnformeerd, te horen wat hun regeringen hebben bedisseld. Het kan zomaar een onaangename verrassing uit de hge hoed komen. De premiers hebben hun parlementen niet of – in het geval van Aruba – nauwelijks bij het proces betrokken en over hun inzet al helemaal niets losgelaten. Dat kunnen zij zich straffeloos veroorloven, want coalitiefracties op de eilanden volgen – zelfs bij besluiten die niet het algemeen belang dienen – hun regeringen doorgaans slaafs.
Dat verklaart wellicht dat de Staten hun zeggenschap over de aansturing van de aanstaande hervormingen zonder morren uit handen hebben gegeven. De enige mogelijkheid die hen nog rest om hun ongenoegen over het onderhandelingsresultaat te etaleren, is een motie van wantrouwen. Maar aan een onderlinge regeling valt – zodra die getekend is – geen punt of komma meer te veranderen.
De vervanging van COHO door een onderlinge regeling is daarom zoiets als ‘De koning is dood, leven de koning’. Welke naam de koning ook draagt, COHO of OR, Den Haag blijft met de hand aan de geldkraan in het Koninkrijk de dienst uitmaken. Want naar Hollands gebruik is en blijft het: Wie betaalt bepaalt.