Van Huffelen: Geen dwang Nederland bij loonkorting CAS-landen

Den Haag – Nederland heeft geen dwang of misbruik gemaakt van de omstandigheden door bij het verstrekken van liquiditeitssteun aan Curaçao, Aruba en Sint Maarten als voorwaarde te stellen dat ambtenaren gekort zouden worden op hun loon. Dat antoordt staatssecretaris Van Huffelen (Koninkrijksrelaties) op vragen van de Partij voor de Dieren:

1. Deelt u het oordeel van de leden van de PvdD-fractie dat het besluit van de rijksministerraad “dat een korting van 12,5% op het totale pakket aan arbeidsvoorwaarden moet worden toegepast” ingevolge artikel 3:2 Awb en artikel 3:4 Awb dient te berusten op een zorgvuldig onderzoek en een deugdelijke belangenafweging? Zo nee, op grond waarvan komt u tot een ander oordeel? Zo ja, hoe verhoudt zich daarmee dat – zoals uit het antwoord op vraag 3 in de brief van 30 juni jl. blijkt – “in het kader van deze besluitvorming geen nader onderzoek plaatsgevonden” heeft?

Antwoord: Besluitvorming in de Rijksministerraad (RMR), en overigens geldt dit natuurlijk voor besluitvorming in het algemeen, dient te berusten op een zorgvuldige afweging van standpunten, argumenten en belangen. In dit geval is het wel van belang om te markeren dat er geen sprake is van bestuursrechtelijke besluiten van de RMR over salariskorting. In de RMR heeft in 2020 overleg plaatsgevonden en is besloten over voorwaarden die gelden bij het verstrekken van liquiditeitssteun door Nederland. Daarmee is echter geen bestuursrechtelijk besluit van de RMR tot stand gekomen om salarissen te korten. Die besluiten zijn, naar aanleiding van de gemaakte afspraken in de RMR, op landsniveau genomen. De voorwaarden zelf zijn opgenomen in de leenovereenkomst die tussen Nederland en elk van de Caribische landen is gesloten.

Dit gezegd hebbende is het ook bij dit soort beslissingen en afspraken van belang dat zorgvuldig en gemotiveerd wordt gehandeld. Het feit dat er geen ‘nader onderzoek’ heeft plaatsgevonden in het kader van deze besluitvorming, zoals medegedeeld in mijn brief van 30 juni jl., betekent geenszins dat de beslissing van de RMR onzorgvuldig en zonder afweging van belangen is genomen. De personeelslasten hebben vaak een groot aandeel in de totale uitgaven van een overheid. Het verlagen van de personeelslasten (door middel van kortingen op salarissen) is in de internationale praktijk vrij gebruikelijk bij financiële problemen, zoals bijvoorbeeld in een IMF-programma, indien een land bij het IMF moet lenen in verband met liquiditeitsproblemen. Om die reden is afgezien van nader onderzoek.

2. Deelt u het oordeel van de leden van de PvdD-fractie dat bij een besluit tot salarisverlaging van werknemers in de publieke sector rekening dient te worden gehouden met de kosten van levensonderhoud en met de vraag wat de gevolgen zullen zijn van zo’n salarisverlaging? Zo nee, op grond waarvan komt u tot een ander oordeel? Zo ja, in hoeverre heeft de rijksministerraad meegewogen of de werknemers die door de salariskorting getroffen konden worden, die korting konden dragen gelet op de kosten van levensonderhoud in Aruba?

Antwoord: De RMR heeft hier rekening mee gehouden, door ook af te spreken dat het wettelijk minimumloon (van het land) hierbij als ondergrens zal worden gehanteerd.

3. Als argument voor de hoogte van de salariskorting wordt verwezen naar het feit dat Aruba “uit eigen beweging al eerder tot een korting van 12,6% op de arbeidsvoorwaarden had besloten” (antwoord op vraag 2 in de brief van 30 juni jl.). Hadden Curaçao en Sint Maarten ook al zelf tot een vergelijkbare korting besloten? Zo nee, welke argumenten hebben gegolden om die landen ook de korting van 12,5% op te leggen en in hoeverre is aan die besluiten wel een zorgvuldig onderzoek en een deugdelijke belangenafweging voorafgegaan?

Antwoord: Nee, de andere landen hadden nog niet zelf tot een vergelijkbare korting besloten. Wel had Curaçao al besloten tot een besparing van 10% op de kosten van het ambtelijk apparaat en een tijdelijke korting van 10% op ministerssalarissen en hadden de Staten van Curaçao een motie van gelijke strekking met betrekking tot de vergoeding van Statenleden aangenomen. In Sint Maarten waren in verband met de financiële situatie na orkaan Irma al salariskortingen voor ministers van toepassing. In mei 2020 werd door de Raad van Ministers van Sint Maarten besloten die te verhogen van 10% naar 20%. De RMR heeft de landen de leningen tegen gelijke voorwaarden willen aanbieden. Zie ook het antwoord op vraag 1.

4. Uit het antwoord op vraag 8 in de brief van 30 juni jl. leiden de leden van de PvdD-fractie af dat de artikelen 50 en 51 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden naar het oordeel van de regering geen grond zouden kunnen opleveren om in de gegeven omstandigheden eenzijdig de landen te verplichten tot de betreffende salariskorting. Zien deze leden het goed dat het opleggen van die korting in de visie van de regering juridisch de grondslag vindt in de overeenkomsten die met de landen zijn gesloten met betrekking tot de financiële hulp die deze landen behoefden als gevolg van de Coronacrisis?

Antwoord: Ja, dat klopt. Voorts hebben de landen in mei 2020 ieder per brief schriftelijk ingestemd met de voorwaarden.

5. In uw brief van 21 juli 2022 wordt gesteld: “Door ondertekening van de leenovereenkomsten voor de liquiditeitssteun verplichtten de landen zich aan alle door de RMR daaraan verbonden voorwaarden te houden”. Hierover hebben de leden van de PvdD-fractie de volgende vragen:

a.

Zijn de Staten van de betreffende landen rechtens gehouden om hun wetgevende bevoegdheid niet aan te wenden op een wijze die ertoe leidt dat het land zich niet houdt aan de door de RMR gestelde voorwaarden? Zo ja, uit welke voorschriften blijkt dat?

b.

In het privaatrecht geldt als beginsel dat nakoming van een overeenkomst niet kan worden afgedwongen indien de overeenkomst onder dwang of door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen. In artikel 3:44 BW worden ‘noodtoestand’ en ‘afhankelijkheid’ genoemd als factoren die bepalen of met misbruik van omstandigheden een rechtshandeling is tot stand gekomen. Deelt u het oordeel van deze leden dat toepassing van dat beginsel op de overeenkomsten die met de landen zijn getroffen, de vraag in beeld brengt of door Nederland ten tijde van de ondertekening van die overeenkomsten in overeenstemming met de geldende rechtsregels, rechtsbeginselen en ethische normen is gehandeld? Zo ja, wat is dan het antwoord op die vraag?

Antwoord a.

De leenovereenkomsten worden aangegaan tussen de Staat der Nederlanden en het betreffende land. Hiermee worden de regeringen van die landen gebonden. Het is dus niet zo dat de Staten van het land hieraan gehouden kunnen worden. Hun kan dan ook niet hun wetgevende bevoegdheid worden ontzegd. Wel is het zo dat verwacht mag worden van de partijen bij de overeenkomst, dat zij achter de gesloten overeenkomst blijven staan en zich zodoende ook inspannen om de verplichtingen die uit die overeenkomsten voortvloeien na te komen. Indien de Staten van een land het beleid van hun regering zodanig amenderen dat dit tot gevolg heeft, dat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van de RMR, dan zou daardoor de situatie ontstaan dat de afspraak door het land niet wordt nagekomen. In de RMR zou vervolgens moeten worden bezien wat de gevolgen van deze niet-naleving zijn.

Antwoord b.

Laat ik vooropstellen dat er geen dwang of misbruik van omstandigheden hebben plaatsgevonden ten tijde van het sluiten van de leenovereenkomsten. De landen werden hard geraakt door de COVID-19 pandemie. De inkomsten van het land verminderden drastisch, terwijl het grootste deel van de uitgaven in stand bleef, de landen steunmaatregelen voor het bedrijfsleven wensten in te voeren en de kosten van de volksgezondheid sterk toenamen. Gelet op deze financieel-economische situatie waren de landen genoodzaakt op korte termijn financiële hulp in te roepen. Daarover zijn uiteindelijk overeenkomsten gesloten, waarbij Nederland voorwaarden heeft gesteld, waaronder de salariskortingen. De Afdeling Advies van de Raad van State voor het Koninkrijk heeft in een eerder advies reeds geoordeeld dat het vanzelfsprekend is dat er voorwaarden werden gekoppeld aan de verstrekte steun. Dat is in lijn met de werkwijze van bijvoorbeeld het IMF en de Europese Unie. De voorwaarde met betrekking tot de salariskortingen hadden een direct beoogd effect op de liquiditeitsproblemen en hebben daadwerkelijk bijgedragen aan het verminderen daarvan.

error: Deze inhoud mag niet gekopieerd worden.