Den Haag – De in de nasleep van orkaan Irma adhoc totstandgekomen samenwerking op defensiegebied van het Koninkrijk en Frankrijk in het Caribisch gebied krijgt een structureel karakter door het samenwerkingsverdrag in een Rijkswet te gieten.
De onderliggende stukken zijn vandaag door minister van Buitenlandse Zaken Wopke Hoekstra naar de vier parlementen van het Koninkrijk gestuurd die er hun goedkeuring aan moeten geven. Wat de bewindsman betreft gebeurt dat stilzwijgend dus zonder schriftelijke vragenronde en debat.
Toelichtende nota
Op 25 juni 2021 is te ’s-Gravenhage tot stand gekomen het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek inzake samenwerking op defensiegebied en de status van hun strijdkrachten op de grondgebieden in de Caraïben en Zuid Amerika van het Koninkrijk der Nederlanden de Franse Republiek (Trb. 2021, 105; hierna: ‘het Verdrag’). Het Verdrag regelt de samenwerking van verdragspartijen, de rechtspositie van personeel van de Nederlandse en Franse strijdkrachten, alsmede de rechtspositie van het civiele personeel van het ministerie van Defensie van beide landen, dat tijdelijk aanwezig is op het grondgebied van de andere verdragspartij in het kader van samenwerkingsactiviteiten.
Het Koninkrijk en Frankrijk werken in Europa en in het Caribisch gebied samen op het gebied van defensie. Voor activiteiten die plaatsvinden in Europa bestaat reeds een juridisch kader voor de rechtspositie van het defensiepersoneel van beide landen. Deze regeling is neergelegd in het op 19 juni 1951 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1951, 114; hierna: ‘de NAVO SOFA’). Deze NAVO SOFA is op grond van het gestelde in het eerste lid van artikel XX van de NAVO SOFA uitsluitend van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk.
Gelet op de samenwerking en de gemeenschappelijke defensiebelangen van het Koninkrijk en Frankrijk in het Caribisch gebied bestaat behoefte om ook voor die regio te voorzien in een rechtspositionele regeling van strijdkrachten aanwezig op het grondgebied van de verdragspartijen ten behoeve van activiteiten op het gebied van defensiesamenwerking. Het Verdrag vult deze leemte. Wat betreft Frankrijk is het Verdrag van toepassing op het grondgebied van de Franse Republiek in de Caraïben (de eilanden Guadeloupe, Martinique, Saint-Barthélemy en Saint-Martin) alsmede op het grondgebied van de Franse Republiek in Zuid Amerika (Frans Guyana). Wat betreft het Koninkrijk, is dit Verdrag van toepassing op het gehele Caribische deel van het Koninkrijk (zie ook de toelichting onder artikel 22 en onder paragraaf 4. Koninkrijkspositie hieronder).
Het Verdrag is in de eerste plaats een ‘klassieke’ Status of Forces Agreement (SOFA). Het stipuleert de rechtspositie van de strijdkrachten van verdragspartijen aanwezig op elkaars grondgebied in het kader van gebruikelijke activiteiten op het gebied van defensiesamenwerking, zoals scheepsbezoeken, oefeningen, training en opleiding.
In de afgelopen jaren is in de praktijk echter gebleken dat het wenselijk is het mogelijke toepassingsbereik uit te breiden ten behoeve van andere activiteiten op het gebied van defensiesamenwerking tussen beide landen in het Caribisch gebied, in het bijzonder ten behoeve van activiteiten op het gebied van humanitaire bijstand bij natuurrampen, zoals orkanen, maar ook actueel wordt die behoefte gevoeld tijdens de huidige crises vanwege Covid-19.
Bij gebrek aan een algemeen juridisch kader in dergelijke situaties moet samenwerking en status van personeel nu nog ad hoc worden geregeld. Zo werd op 30 januari 2018 een Notawisseling gesloten houdende een éénjarig verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Sint Maarten, en de regering van de Franse Republiek inzake de rechtspositie van Franse militairen en andere onderdelen van de Franse overheid in het kader van de nasleep van orkaan Irma (Trb. 2018, 20). Met het sluiten van dat éénjarige verdrag werd de aanwezigheid geformaliseerd van de Franse militairen en overige onderdelen van de Franse overheid die zich in het kader van de hulpoperaties, die op gang kwamen na orkaan Irma, op het grondgebied van Sint Maarten bevonden. Het sluiten van dat verdrag getuigt van de Nederlandse bereidheid om met Frankrijk in de regio samen te werken. Het verdrag is inmiddels buiten werking getreden. Op 6 augustus 2020 heeft het navolging gekregen in een nieuw éénjarig verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Sint Maarten, en de Franse Republiek inzake de rechtspositie en ander overheidspersoneel, aanwezig op elkaars grondgebied, in het kader van de Covid-19-crisis en humanitaire noodhulp bij orkanen (Trb. 2020, 76).
In tijden van crisis, waarin snel gehandeld moet worden, vertraagt evenwel het sluiten van zo’n ad hoc verdrag, wat de uitvoering van de hulpverlening bij crises niet ten goede komt. Beide partijen hebben onderkend dat het meerwaarde heeft om de rechtspositie van defensiepersoneel voor samenwerking op het gebied van humanitaire bijstand bij natuurrampen of andere crises vooraf en structureel te regelen. Om die reden is naast bovengenoemde gebieden van defensiesamenwerking ook humanitaire bijstand bij natuurrampen of in elke andere noodsituatie expliciet benoemd als mogelijke vorm van samenwerking waarop het Verdrag van toepassing is. Hiermee wordt defensiesamenwerking vergemakkelijkt en daarmee ook de bereidwilligheid om deze samenwerking op te zoeken, waardoor deze in tijden van crisis effectief en efficiënt in gang kan worden gezet.
De in artikel 3 van het verdrag opgenomen en ook hierboven reeds genoemde vormen van samenwerking verplichten partijen echter op generlei wijze om deze samenwerking ook daadwerkelijk aan te gaan en uit te voeren. De vermelde opsomming geeft slechts mogelijke vormen van samenwerking weer, die partijen kunnen aangaan indien zij hiertoe nader besluiten. Partijen kunnen in onderling overleg overeenkomen om ook andere activiteiten, dan die genoemd, uit te voeren in het nastreven van hun gemeenschappelijke belangen. Het tot stand komen van het Verdrag betekent dus niet dat Franse strijdkrachten en civiel personeel zondermeer en zonder enig overleg het grondgebied van het Caribische deel van het Koninkrijk kunnen betreden. Voor ieder bezoek zal toestemming moeten worden verleend door de betreffende lokale autoriteiten. De betreffende autoriteiten van het Caribische deel van het Koninkrijk blijven dus zeggenschap houden over wanneer het personeel van de andere verdragspartij hun grondgebied kan betreden en kunnen hier zo nodig voorwaarden aan stellen.