Oranjestad – De rechter op Aruba heeft een hard oordeel uitgesproken over bewindslieden die vlak voor hun aftreden nog snel even besluiten nemen waarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat. “Afscheidsbeleid” wordt deze in het Caribisch deel van het Koninkrijk vaker voorkomende vorm van corruptie eufemistisch genoemd.
In een nu pas in de publiciteit gekomen vonnis uit november vorig jaar, noemt rechter mr. A.H.M. van de Leur een besluit waarmee toenmalig minister (en huidig Statenlid) Benny Sevinger in 2017 in de nadagen van het kabinet Mike Eman II het bedrijf Ocean Eco Cleaning and Supplies te bevoordelen ‘twijfelachtig’ en ‘onbegrijpelijk’. Sevinger stemde vlak voor het aantreden van het kabinet Wever-Croes in met een door het bedrijf gewenste wijziging van een erfpachtovereenkomst.
De nieuwe regering weigerde uitvoering te geven aan het besluit waarop Ocean Eco Cleaning and Supplies een civiele procedure startte om het land te dwingen de overeenkomst na te leven. Centrale vraag: is sprake van zogenaamd afscheidsbeleid? “Daarbij wordt vooropgesteld dat onder voormeld afscheidsbeleid onder meer wordt verstaan dat niet lang voor een wisseling van in dit geval de Arubaanse regering inhoudelijk twijfelachtige besluiten worden genomen met als kennelijk motief het volgend bestuur, waarvan mag worden aangenomen dat het een dergelijk besluit niet zou nemen, voor een voldongen feit te stellen met alle consequenties van dien voor de schaarse Arubaanse openbare goederen en middelen”, aldus het vonnis.
“Dergelijke misstanden doen zich helaas ook hier te lande met enige regelmaat voor en brengen mee dat in voorkomende gevallen, mede gelet op de kleinschaligheid van de Arubaanse gemeenschap, in het algemeen belang een inhoudelijke rechterlijke controle op onder meer zuiverheid van oogmerk een extra accent dient te krijgen. Bij dit alles heeft te gelden dat ook naar het ongeschreven recht van Aruba het een nog zittend bestuur past, nadat de kiezer heeft gesproken en een nieuw bestuur van andere signatuur op het punt staat aan te treden, een zekere mate van terughoudendheid te betrachten ten aanzien van te nemen besluiten. Dit geldt temeer als het gaat om, zoals in casu, een niet urgente aangelegenheid die kon wachten op afhandeling door het opvolgend (missionaire) bestuur.”
Of dit een van de kwesties is die het Openbaar Ministerie betreft bij de aangekondigde strafrechtelijke vervolging van de oud-minister, is niet bekend. Het vonnis van rechter Van de Leur leest in elk geval als een waarschuwing aan bewindslieden die vlak voor hun afzwaaien dubieuze besluiten nemen. Lees hieronder de overwegingen op grond waarvan het besluit van Sevinger is vernietigd.
DE BEOORDELING
4.1
De aard van de vorderingen in conventie en in reconventie en de daaraan door partijen ten gronde gelegde stellingen en daartegen opgeworpen weren brengen met zich dat die vorderingen, stellingen en weren gezamenlijk kunnen worden besproken.
4.2
In zijn conclusie na antwoord in conventie onder randnummer 27. verwijst het Land naar het hiervoor onder 2.18 geciteerd weergegeven aan Ocean gerichte schrijven van
11 september 2019 van de Directeur van de Directie Infrastructuur en Planning en stelt dat om de in dat schrijven vermelde redenen onder meer geen sprake meer kan zijn van erfpachtovereenkomsten tussen het Land en Ocean. Eén van de standpunten van het Land dienaangaande is dat Ocean de facto een verkapt commercieel erfpacht-verzoek heeft gedaan, terwijl voor de verkrijging van een perceel domeingrond in erfpacht met commerciële bestemming eerst de daartoe vereiste optieprocedure moet worden doorlopen en dat voor een aldus in erfpacht verkregen perceel (met commerciële bestemming dus) jaarlijks – zo het Gerecht begrijpt – een veel hogere dan de thans tussen het Land en Ocean overeengekomen canon moet worden betaald. Die stelling of dat standpunt van het Land heeft Ocean niet of in elk geval onvoldoende onderbouwd bestreden, en staat daarom vast. Dit één en ander klemt temeer omdat uit het hiervoor onder 2.5 vermelde aan de Minister gerichte verzoek van Ocean van 24 januari 2017 tot koop van de woningen [adres 1] en [adres 2] blijkt dat zij het plan had opgevat om die te slopen en daarvoor in de plaats een appartementencomplex ten behoeve van het toerisme en stafpersoneel van de raffinaderij te realiseren. Dit één en ander klemt verder temeer omdat de ware insteek van Ocean met de verkrijging van bedoelde percelen mede blijkt uit haar hiervoor onder 2.12.1 aan de demissionaire Minister gerichte verzoek tot wijzing van de in de erfpachtovereenkomsten omschreven bestemming naar de bestemming commercieel.
4.3
In het licht van voormelde vaststaande omstandigheden stelt Ocean dat zij zich zal houden aan de in de erfpachtovereenkomsten omschreven bestemming door de huidige op de percelen staande woningen [adres 1] en [adres 2] te slopen en aldaar nieuwe woonhuizen op te trekken en te hebben in geval het Land niet bereid is in te stemmen met een wijziging van die in de erfpachtovereenkomsten omschreven bestemming naar de bestemming commercieel voor het aldaar kunnen bouwen en verhuren aan derden van appartementen/condominiums. Die stelling kan Ocean niet baten, omdat alsdan evenzeer sprake is van commercieel gebruik van de percelen door de nieuw op te trekken woningen te verhuren of te verkopen aan derden nu het eenmaal zo is dat uit de aard van het beestje (lees hier: de rechtspersoonlijkheid van Ocean) volgt dat Ocean de door haar nieuw te bouwen woningen niet zelf kan bewonen en ook niet voor eigen gebruik kan/mag inrichten als bijvoorbeeld kantoor. Met betrekking tot bedoelde percelen was en blijft naar het oordeel van het Gerecht sprake van (beoogd) commercieel gebruik daarvan door Ocean.
4.4
Wat betreft het antwoord op de vraag of uit vorenstaande kan worden afgeleid dat ter zake van de totstandkoming van de tussen partijen gesloten erfpachtovereenkomsten sprake is van zogenoemd afscheidsbeleid van de demissionaire Minister wordt het volgende overwogen. Daarbij wordt vooropgesteld dat onder voormeld afscheidsbeleid onder meer wordt verstaan dat niet lang voor een wisseling van in dit geval de Arubaanse regering inhoudelijk twijfelachtige besluiten worden genomen met als kennelijk motief het volgend bestuur, waarvan mag worden aangenomen dat het een dergelijk besluit niet zou nemen, voor een voldongen feit te stellen met alle consequenties van dien voor de schaarse Arubaanse openbare goederen en middelen. Dergelijke misstanden doen zich helaas ook hier te lande met enige regelmaat voor en brengen mee dat in voorkomende gevallen, mede gelet op de kleinschaligheid van de Arubaanse gemeenschap, in het algemeen belang een inhoudelijke rechterlijke controle op onder meer zuiverheid van oogmerk een extra accent dient te krijgen. Bij dit alles heeft te gelden dat ook naar het ongeschreven recht van Aruba het een nog zittend bestuur past, nadat de kiezer heeft gesproken en een nieuw bestuur van andere signatuur op het punt staat aan te treden, een zekere mate van terughoudendheid te betrachten ten aanzien van te nemen besluiten. Dit geldt temeer als het gaat om, zoals in casu, een niet urgente aangelegenheid die kon wachten op afhandeling door het opvolgend (missionaire) bestuur.
4.5
Het Hof heeft in rechtsoverweging 2.5 van zijn hiervoor onder 2.16 omschreven (beslag)beschikking overwogen dat bij de toenmalige stand van zaken het Land er vooralsnog niet in was geslaagd onregelmatigheden te specificeren waaruit zou kunnen blijken dat met betrekking tot de tussen partijen overeengekomen erfpachtovereenkomsten sprake is van afscheidsbeleid van de demissionaire Minister. Naar het oordeel van het Gerecht is het Land daar nu wel in geslaagd.
4.6
De hiervoor onder 4.2 vaststaande omstandigheden in verbinding met het onder 4.3 neergelegde oordeel van het Gerecht in verdere verbinding met het in het hiervoor onder 4.2 vermelde schrijven neergelegde onbestreden standpunt van het Land, dat het opvolgend bestuur in alle redelijkheid nooit tot de met Ocean gesloten erfpachtovereenkomsten zou zijn gekomen, indien de richtlijnen voor het verkrijgen van een commercieel perceel in acht zouden zijn genomen, brengen met zich dat naar het oordeel van het Gerecht sprake is van een vlak voor de bestuurswisseling door de demissionaire Minister genomen twijfelachtige/onbegrijpelijke beslissing door erfpachtovereenkomsten met Ocean aan te gaan zoals hij dat heeft gedaan (zonder de richtlijnen voor het in erfpacht verkrijgen van domeingrond met commerciële bestemming in acht te nemen dus, terwijl dat wel had moeten gebeuren). Die rechtshandeling van de demissionaire Minister aangaande schaarse openbare goederen (lees: domeingronden) en middelen (lees: mis te lopen commerciële canon) levert een zodanige inbreuk op de fundamentele beginselen van de Arubaanse rechtsorde en deugdelijkheid van bestuur op dat nietigheid daarvan op grond van het eerste lid van artikel 3.40 BW zonder meer op zijn plaats is. Het opvolgend bestuur van het bestuur waar de demissionaire Minister deel van uitmaakte wordt naar het oordeel van het Gerecht zonder die sanctie onaanvaardbaar belemmerd in het in vrijheid kunnen uitoefenen van zijn publieke taak met betrekking tot de percelen [adres 1] en [adres 2].
4.7
De overtuiging dat te dezen sprake is van ontoelaatbaar afscheidsbeleid van de demissionaire Minister heeft Gerecht mede bekomen op grond van de omstandigheid dat is gebleken dat Ocean op 25 oktober 2017 (twee dagen na de totstandkoming van de erfpachtovereenkomsten dus) het hiervoor onder 2.12.1 omschreven verzoek richt aan de demissionaire Minister tot wijziging van de in die overeenkomsten omschreven bestemming naar de bestemming commercieel nog diezelfde dag heeft voorzien van zijn aan het Managementteam gerichte van enige motivering gespeende krabbel: “dezerzijds geen bezwaar gaarne uw medewerking”. Die handelwijze van de demissionaire Minister is zonder nadere doch ontbrekende uitleg meer dan twijfelachtig/onbegrijpelijk. Dit temeer gelet op (1) de ongekende snelheid van de onderhavige beslissing van de demissionaire Minister terwijl anderen normaliter maanden zo niet jaren op een dergelijke beslissing moeten wachten en (2) de omstandigheid dat is gesteld noch gebleken dat aan die beslissing in het kader van de ook door de demissionaire Minister te betrachten zorgvuldigheid enig ambtelijk onderzoek en/of advies is voorafgegaan.
4.8
Nu bedoelde rechtshandelingen van de demissionaire Minister naar hun inhoud en/of strekking in strijd zijn met de openbare orde en daarom nietig zijn delen de tussen partijen gesloten erfpachtovereenkomsten in dat lot. Dat betekent dat de op die overeenkomsten gestoelde conventionele vorderingen van Ocean zullen worden afgewezen, en dat de reconventionele vordering van het Land zal worden toegewezen als na te melden, waaruit volgt dat er geen verplichting meer bestaat voor het Land tot nakoming zoals beoogd door Ocean. Bij die stand van zaken behoeven alle overige stellingen van partijen – wat van de inhoud daarvan ook zijn – geen (verdere) bespreking.
4.9
Ocean zal, als de in telkens in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de conventionele en reconventionele proceskosten van het Land, tot aan deze uitspraak in beide zaken begroot op nihil omdat het Land in deze procedures niet werd bijgestaan door een daartoe door het Hof toegelaten professioneel optredende rechtsbijstandverlener.
4.10
Ter overvloede wordt in het licht van de nietig geoordeelde erfpachtovereenkomsten ter zake van de overigens eveneens op onbegrijpelijke wijze tussen partijen tot stand gekomen huurovereenkomsten nog overwogen dat die door ommekomst van de overeengekomen duur daarvan (3 jaren) in verbinding met de omstandigheid dat is gesteld noch gebleken dat Ocean voor die ommekomst geen verlenging van die overeenkomsten heeft verzocht zonder opzegging daarvan zijdens het Land van rechtswege zijn geëindigd op 1 december 2017 (zie in dit verband het toen geldende artikel 7A:1587 BW in verbinding met het toen geldende tweede lid van artikel 10 van de Huurcommissieverordening).
5DE UITSPRAAK
Het Gerecht:
in conventie
-wijst af het door Ocean verzochte;
-veroordeelt Ocean in de conventionele proceskosten gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
in reconventie
-verklaart voor recht dat de hiervoor onder 2.10 en 2.11.1 vermelde tussen partijen gesloten erfpachtovereenkomsten nietig zijn;
-veroordeelt Ocean in de reconventionele proceskosten gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak eveneens begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 3 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.