Geduld van Nederland met Aruba, Curaçao en Sint Maarten dreigt op te raken

Den Haag – Nederland heeft niet, zoals de ministers-presidenten Wever-Croes (Aruba), Pisas (Curaçao) en Jacobs (Sint Maarten) beweren, nieuwe voorwaarden gesteld aan de samenwerking in het COHO-dossier. In een brief die staatssecretaris Knops (BZK) vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, verwijst hij de verwijten van de premiers gedecideerd naar het rijk der fabelen.

Hoewel Knops zijn reactie op de (voor hem onverwachte) weigering van de landen een eerder bereikt akkoord te bekrachtigen diplomatiek formuleert, kan tussen de regels door worden gelezen dat het geduld aan Haagse zijde op begint te raken. “Dit kabinet heeft er alles aan proberen te doen om dit jaar op een andere, positieve manier te kunnen afsluiten.”

Verwarring

“Naar aanleiding van de publieke reacties van de ministers-presidenten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en daarop gebaseerde berichtgeving in de media, merk ik dat op een aantal punten kennelijk verwarring is ontstaan. In een brief aan de ministers-presidenten heb ik daarom een aantal punten opgehelderd”, klinkt het netjes.

In gewone mensentaal: de bewindsman heeft de premiers stevig de oren gewassen en ze gewezen dat er hun houding vergaande consequenties voor hun land kan hebben. “Het roept de vraag op in hoeverre er de oprechte wil en bereidheid is om serieus aan de slag te gaan met de consensusrijkswet en de noodzakelijke hervormingen.”

Waarschuwing

De passage “Nu onduidelijk is waarom deze bevestiging van het akkoord uitblijft en waar de landen nu precies staan, is voor Nederland onvoldoende duidelijk waar wij aan toe zijn” kan nauwelijks anders worden opgevat dan een waarschuwing dat er een einde kan komen aan de “onverplichte steun” indien de landen zich blijven verzetten.

Knops gooit de deur niet meteen in het slot: “Ik heb de landen gevraagd zich in de kerstperiode te bezinnen op de weg voorwaarts en hoe we de voorgenomen samenwerking voor zes jaar vruchtbaar kunnen aangaan, met inachtneming van eerder gemaakte afspraken.” Om nog eens te benadrukken dat het niet aan Nederland ligt, voegt de staatssecretaris eraan toe dat “dit kabinet er alles aan heeft proberen te doen om dit jaar op een andere, positieve manier te kunnen afsluiten.”

Lees hier de gehele brief van Knops

Aan de autonome landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten (hierna: de landen) is na het uitbreken van de Corona pandemie in juli 2020 een aanbod gedaan voor steun en langjarige samenwerking. Eind 2020 is een akkoord bereikt omtrent de landspakketten, waarin hervormingen zijn overeengekomen met als doel de financiële, economische, institutionele en maatschappelijke weerbaarheid van de landen dusdanig te versterken, dat de landen beter in staat zullen zijn om in de toekomst externe schokken zelfstandig op te vangen.

Als voorwaarde voor het ontvangen van de noodzakelijke liquiditeitssteun dienen Aruba, Curaçao en Sint Maarten hervormingen door te voeren. Hierover vindt per kwartaal in de Rijksministerraad (RMR) besluitvorming plaats. Het College (Aruba) financieel toezicht (C(A)ft) adviseert de RMR over de liquiditeitsbehoefte. De Tijdelijke Werkorganisatie (TWO) informeert de RMR over de voortgang op de uitvoering van de landspakketten.

Tijdens de RMR van 17 december jl. stond besluitvorming geagendeerd over een aantal onderwerpen. Ten eerste de liquiditeitsbehoefte voor het eerste kwartaal van 2022, ten tweede de mogelijkheid om af te wijken van de begrotingsnormen (conform art. 23 van de Landsverordening Aruba financieel toezicht (LAft) en art. 25 van de Rijkswet financieel toezicht (Rft)) en tot slot de aan liquiditeitssteun verbonden voorwaarden, waaronder een verzoek van Aruba om de salariskorting van 12,5% af te bouwen in 2022.

De voorliggende besluitvorming ging uit van een bestuurlijke bevestiging voorafgaand aan de RMR van het ambtelijk akkoord op de Nota van Wijziging (NvW) bij het voorstel van Rijkswet voor het Caribisch Orgaan voor Hervorming en Ontwikkeling (COHO), een logische en noodzakelijke volgende stap in het traject dat wij als landen binnen het Koninkrijk al anderhalf jaar samen doorlopen. Dit is geen nieuwe voorwaarde: al sinds de start van deze samenwerking hecht de Nederlandse regering aan een constructieve en voortvarende aanpak met betrekking tot het wetstraject. Het is immers voor ons allen van belang dat de afspraken onder onze samenwerking vastliggen en recht wordt gedaan aan het democratisch proces.

Aangezien de bestuurlijke bevestiging van de landen echter tot op heden is uitgebleven, is op mijn verzoek de gehele RMR-besluitvorming aangehouden tot op een later moment. Nu onduidelijk is waarom deze bevestiging van het akkoord uitblijft en waar de landen nu precies staan, is voor Nederland onvoldoende duidelijk waar wij aan toe zijn. Het aanhouden van de besluitvorming geeft alle partijen ruimte om ons te bezinnen op de vraag of en hoe we de voorgenomen samenwerking voor zes jaar vruchtbaar kunnen aangaan, met inachtneming van gemaakte afspraken.

Naar aanleiding van de publieke reacties van de ministers-presidenten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en daarop gebaseerde berichtgeving in de media, merk ik dat op een aantal punten kennelijk verwarring is ontstaan. In een brief aan de ministers-presidenten heb ik daarom een aantal punten opgehelderd. Middels deze brief informeer ik uw Kamer langs dezelfde lijn.

Stand van zaken van het voorstel van Rijkswet COHO

Na uitgebreide gesprekken tussen Nederland en Aruba, Curaçao en Sint Maarten werd in juli jl. overeenstemming bereikt over de consensus rijkswet COHO. Dit akkoord werd bekrachtigd in de Rijksministerraad van 3 september jl. Omdat de overeengekomen wijzigingen betreffende het begrotingstoezicht niet direct herleidbaar waren tot het eerdere advies van de Raad van State van het Koninkrijk (RvSK), hebben de landen gezamenlijk besloten dat deel van de rijkswet via een Nota van Wijziging (NvW) nogmaals voor te leggen aan de RvSK.

Eind september bracht de RvSK advies uit bij deze NvW, met een zogenaamd ‘dictum B’. Dit betekent dat de Raad slechts een beperkt aantal opmerkingen meegeeft. Naar aanleiding van dit advies zijn wederom intensieve ambtelijke gesprekken gevoerd en is op 2 december jl. ambtelijk akkoord bereikt over de NvW. Nog diezelfde dag heb ik contact gezocht met de ministers-presidenten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, waarbij ik heb gevraagd om zo spoedig mogelijk het akkoord bestuurlijk te bevestigen. Na die bevestiging zou het voorstel van Rijkswet niet opnieuw door de RMR behandeld hoeven te worden, maar direct via de Koning ter behandeling kunnen worden aangeboden aan uw Kamer en de parlementen van de landen, waarna u dit voorstel volgens de gebruikelijke werkwijze kunt behandelen. Op die manier wordt recht gedaan aan het democratisch proces.

Aanhouden besluitvorming

In reactie op mijn bericht van 2 december hebben de drie ministers-presidenten aan mij bevestigd dat besluitvorming op korte termijn in de Raden van Ministers zou plaatsvinden. Sindsdien heb ik echter niets meer vernomen. Pas na een rappel van mijn zijde kort voor de RMR, lieten de drie ministers-presidenten mij weten dat het akkoord dat al twee weken eerder onder ons mandaat was bereikt, nog niet politiek kon worden bevestigd. Dit is lastig te begrijpen gelet op eerdere afspraken en het baart mij grote zorgen. De totstandkoming van de Rijkswet Aruba financieel toezicht (RAft) raakt daarmee ook uit het zicht.

Het is van groot belang dat na een jaar intensieve samenwerking de afgesproken wettelijke basis wordt gelegd onder deze samenwerking. Vanaf het prille begin is het bevorderen van de totstandkoming van de rijkswet COHO door de regeringen ook onderdeel geweest van de voorwaarden voor de liquiditeitssteun. Net als de voortgang op de uitvoering van het landspakket, is het belangrijk dat ook in het traject van de rijkswet de juiste stappen worden gezet en de voortgang voldoende blijft.

Het uitblijven van politieke instemming roept bij de Nederlandse regering de vraag op welke positie de landen nu innemen. Ik erken dat de landen over het algemeen voortvarend werken aan de uitvoering van het landspakket, maar 2022 zal in het teken staan van (moeilijke) besluiten en uitvoering. Het feit dat de landen de volgende stap in het wetgevingsproces niet zetten, roept de vraag op in hoeverre er de oprechte wil en bereidheid is om serieus aan de slag te gaan met de consensusrijkswet en de noodzakelijke hervormingen.

Nu in deze fase onduidelijk is waar de landen staan, is voor de Nederlandse regering onvoldoende duidelijk waar wij aan toe zijn. Onder deze omstandigheden zag ik mij genoodzaakt voor te stellen de volledige besluitvorming tijdens de RMR van 17 december jl. aan te houden. Dit geeft ons allen ruimte om ons te bezinnen op de vraag of en hoe we de voorgenomen samenwerking voor zes jaar vruchtbaar kunnen aangaan, met inachtneming van eerder gemaakte afspraken.

Meerjarig financieel overzicht

De voorgenomen besluitvorming voor de RMR van 17 december jl. betrof onder andere het verzoek aan de landen om in afstemming met de TWO aan hun begrotingen een bijgewerkt meerjarig overzicht toe te voegen, waarin opgenomen de baten en lasten verbonden aan de uitvoering van een uitvoeringsagenda of goedgekeurde plannen van aanpak.

Tevens werden de landen verzocht om de budgettaire gevolgen van de uitvoering van het landspakket te verwerken in die begroting. Dit beslispunt was opgenomen naar aanleiding van een advies van het C(A)ft, waarin wordt geconstateerd dat de uitgaven die gepaard gaan met de implementatie van de landspakketten slechts beperkt inzichtelijk zijn en dat hierdoor in de (ontwerp)begrotingen 2022 onvoldoende rekening is gehouden met deze uitgaven.

Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben eensgezind te kennen te geven zich hier niet in te kunnen vinden, omdat dit een passage betreft uit de – ambtelijk overeengekomen – NvW bij de rijkswet COHO en als zodanig de parlementen van de landen zich hier nog niet over hebben kunnen uitspreken. Maar is het onredelijk het parlement inzicht te bieden in de verwachtte uitgaven en inkomsten, zodat het parlement in staat wordt gesteld haar budgetrecht uit te oefenen? Dat is toch een basisprincipe van deugdelijk bestuur.

Dit beslispunt is dan ook niet bedoeld om de positie van het parlement te omzeilen, maar juist om deze te versterken. Zeker gelet op het advies van het C(A)ft dat tijdens de RMR voorlag, is het verbeteren van dit inzicht naar mijn mening dusdanig urgent dat hiermee niet gewacht kan worden tot inwerkingtreding van de Rijkswet COHO; er wordt immers al ruim een jaar gewerkt aan de uitvoering van het landspakket. En zonder financiële onderbouwing komen er geen tastbare resultaten.

De keuze om aan te sluiten bij de formulering uit de NvW voorafgaand aan de RMR is gemaakt om te voorkomen dat de wijze waarop dit inzicht verstrekt moet worden na inwerkingtreding van de wet weer zou veranderen, wat dubbel werk oplevert. We proberen immers al zoveel mogelijk conform de concept consensus rijkswet, voor zover mogelijk en verantwoord. Toen de besluitvorming voor de RMR werd voorbereid ging ik ervan uit dat het ambtelijk akkoord met de NvW voorafgaand aan de RMR zou worden bevestigd door de landen. Nu dat niet het geval is, heb ik voorgesteld de besluitvorming aan te houden.

Nieuwe voorwaarden

In de voorgestelde RMR-besluitvorming zijn geen nieuwe voorwaarden opgenomen. De beslispunten betreffen voorwaarden die al zijn gesteld aan eerdere tranches liquiditeitssteun. Voorwaarden die nog steeds gelden, voorwaarden die nog steeds niet volledig zijn opgevolgd of die een uitwerking zijn van eerdere voorwaarden, zoals de controle op de loonsubsidies en normering topinkomens. Dat geldt ook voor de overeengekomen salariskorting. Dit betreft een eerder gestelde voorwaarde die op basis van een RMR-besluit tot nader order geldt.

De bewering van de minister-president van Sint Maarten dat Nederland in de toekomst carte blanche krijgt om nieuwe voorwaarden te verbinden aan de liquiditeitssteun, is onjuist. Het voorstel van Rijkswet COHO schrijft juist voor dat besluitvorming door de RMR over toekenning van liquiditeitssteun geschiedt op basis van een uitvoeringsrapportage. Dit betekent dat er na inwerkingtreding van de wet geen ruimte is voor het stellen van nieuwe aanvullende voorwaarden buiten de hervormingen uit het landspakket. Voorwaarde voor toekenning liquiditeitssteun blijft daarbij uiteraard dat art. 23 LAft/art. 25 Rft door de RMR van toepassing is verklaard.

De eerder gestelde aanvullende voorwaarden blijven – tot nader order – tevens onderdeel van de besluitvorming over de toekenning van de liquiditeitssteun, ook na inwerkingtreding van de wet. Het gaat dan bijvoorbeeld om de arbeidsvoorwaarden voor medewerkers in de publieke sector en maatregelen in de zorgsector.

Tot slot

Dit kabinet heeft er alles aan proberen te doen om dit jaar op een andere, positieve manier te kunnen afsluiten. Ik heb de landen gevraagd zich in de kerstperiode te bezinnen op de weg voorwaarts. Vanuit Nederland zullen wij hetzelfde doen. De TWO werkt, vooruitlopend op de komst van het COHO, in samenwerking met de landen door aan de uitvoering van het landspakket. In het belang van de inwoners van Aruba, Curaçao en Sint Maarten hoop ik van harte dat wij er met elkaar in slagen om het afgesproken pad verder af te gaan.

error: Deze inhoud mag niet gekopieerd worden.