Door Jan Meijer
Echt nieuwe dingen heb ik niet maar als de kracht van de boodschap hem zit in de herhaling dan zou ik graag nog eens één aspect uit mijn eerdere brieven nader willen uitdiepen. Mijn globale idee is dat de inwoners van Caribisch Nederland (waarbij ik mij in beginsel wens te beperken tot het eiland Sint Eustatius) zich, zonder dat ze dat zichzelf realiseren, eigenlijk in een juridisch comfortabele, misschien zelfs geprivilegieerde positie bevinden.
Immers, met een Nederlands referentiekader – waarbij Nederland in menig ranglijstje, zoals meest welvarend, beste opleidingssysteem, etc.) zich in de wereld-top-tien bevindt – én de mogelijkheid om eigen, eilandelijke wetgeving te schrijven: je zou zeggen, comfortabeler wordt het niet! Ik baseer mij dan op artikel 132a van de Grondwet – waarin de Caribische openbare lichamen worden gedefinieerd – en waarvan lid 4 als volgt luidt: “Voor deze openbare lichamen kunnen regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland“.
Groot was dan ook mijn ontzetting toen ik in een column van DossierKoninkrijksrelaties.nl op 9 oktober (Kadushi, Er ingeluisd) kennisnam van juist datzelfde artikel maar dan in een negatieve context. Deze column eindigt namelijk als volgt: “Wie de achterstelling van de BES-burgers ten opzichte van hun overzeese landgenoten echt wil bestrijden, moet de aanval openen op het een rechtstaat onwaardige, want discriminerende artikel 132a in de Grondwet“.
Nu, die handschoen tracht ik dan maar op te pakken. Noem mij gerust naïef maar ik meende uit het aangehaald artikel van de Grondwet toch echt te begrijpen dat het artikel 132a niet discriminerend is bedoeld. Uit de Memorie van Toelichting bij de introductie van dit artikel in de Grondwet begrijp ik ook dat het gelijkheidsbeginsel volgens artikel 1 van de Grondwet sowieso leidend is. Een achterstelling van de Caribisch Nederlandse burgers kan dus eigenlijk nooit de bedoeling zijn geweest.
De Memorie van Toelichting spreekt ook van een motiveringsplicht in de zin van waarom een specifieke wet van toepassing is in de BES-regio (of beter: op een specifiek eiland, want de drie eilanden zijn drie eigenstandige openbare lichamen!). Wanneer ik zoek op het overzicht van wetten dat uitsluitend in de BES-regio van toepassing is dan zie ik ongeveer 600 wetten. Bij vele ervan vraag ik mij af “waarom zou hiervoor nu een specifieke wet voor de Caribisch openbare lichamen zijn?“; bij enkele heb ik eens door de wet gebladerd om te zien of ik een motivering kon vinden, maar dat bleek niet het geval.
Het blijkt dat de wetgeving van het (niet meer bestaande) land Nederlandse Antillen is gehanteerd als set van wetgeving, van toepassing op Caribisch Nederland. Dat lijkt begrijpelijk maar het is het natuurlijk niet. De Caribisch Nederlandse eilanden horen bij het land Nederland dus – ik zou zeggen – laten we beginnen met de in Europees Nederland vigerende wetgeving (tot blijkt dat we met bijzondere omstandigheden te maken hebben die wezenlijk onderscheidend zijn van die in Europees Nederland). Dat lijkt me een juiste en zuivere aanpak.
Afgezien van evident onderscheidende aspecten (zoals het tropisch klimaat in Caribisch Nederland) zijn er vast ook gevallen waarvoor dit wezenlijk onderscheidend karakter afhangt van hoe je ernaar kijkt: als Europese Nederlander of als Caribisch Nederlander. Voor die gevallen lijkt me overeenstemming met de Eilandsraden van de afzonderlijke eilanden vereist alvorens in overleg tot specifieke wetgeving te komen.
Een vaker door mij genoemd voorbeeld betreft het niet toekennen van een BSN aan Caribische Nederlanders. Waarom niet? Het eenvoudige antwoord is dan “omdat de Basisregistratie Personen niet wordt gebruikt in de BES-regio”. Maar een wezenlijk onderscheidend aspect lijkt me dit niet, want daarop kan worden tegengeworpen: “nou, dan voeren we die toch in”. Maar dat gebeurt niet. En dan zit je – wat mij betreft – al heel dicht bij ‘discriminatie’. Misschien een wat zwaar aangezet begrip, maar omgekeerd, een goede argumentatie om niet het BSN in te voeren ken ik ook niet. Zo moest voor mij (en voor alle overige Statianen die zijn gevaccineerd tegen COVID19) een ‘workaround’ worden gemaakt om over een QR-code te kunnen beschikken. In Europees Nederland is die gekoppeld aan het BSN.
De discussie over een sociaal minimum in Caribisch Nederland lijkt me volkomen onbestaanbaar wanneer de Nederlandse wetgeving van toepassing is in Caribisch Nederland. Waarom zou de Caribische Nederlander een structureel lager bestaansminimum moeten kennen (waar vervolgens de werkelijke uitkeringen dan nog weer onder zitten) dan elke andere Nederlander? Waarom bestaat in Caribisch Nederland geen werkloosheidsuitkering? Waarom heten in Caribisch Nederland de bijstand en de AOW, onderstand resp. AOV; is dat omdat een andere naam ook een ander (lager) niveau rechtvaardigt? Heeft het Kadushi-artikel het dan toch bij het rechte eind?
Waarom is er een verschillend niveau van inkomstenbelasting? In Europees Nederland is er een progressief belastingtarief dat maakt dat de spreekwoordelijk sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. In Caribisch Nederland geldt voor zo goed als alle inkomens een vast tarief dat ervoor zorgt dat de hogere inkomens niet extra worden belast. De inkomensongelijkheid in Caribisch Nederland is daardoor ca. dertig procent groter dan in Europees Nederland (ref. de Gini-factor op de eilanden als genoemd in de jaarlijks door het CBS uitgegeven ‘Trends in the Caribbean Netherlands’). Waarom is er de US dollar en niet de Euro? Waarom valt de bank op Sint Eustatius onder het toezicht van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (beide zijn andere landen in het Koninkrijk dan Nederland). Waarom is er in Caribisch Nederland een ‘aangepast’ depositogarantiestelsel?
Ik ben hier vast niet uitputtend, maar de boodschap lijkt me helder. De vragen die ik hier opwerp zijn natuurlijk bedoeld als voorbeeld. In dit kader lijkt me de vraag waarom de Tweede Kamercommissie voor Koninkrijksrelaties wél opdracht geeft tot het maken van het rapport ‘Het Koninkrijk tegen het licht’ maar er vervolgens niets mee doet, relevant. Voor de eilanden behorend tot Caribisch Nederland lijkt me dat het Franse model nog het meest recht doet aan zoals het zou moeten zijn (met aanvulling van de voordelen die het openbaar lichaam zouden kunnen betekenen). Een overweging lijkt het me voorts om (door tussenkomst van de regering) de Raad van State te verzoeken om een nadere duiding van artikel 132a lid 4 van de Grondwet
Ir. J.H.T. (Jan) Meijer MBA is oud-marineofficier. Hij woont sinds 2014 op Sint Eustatius waar hij docent is.