Rotterdam – Vandaag viert het Algemeen Dagblad zijn 75ste verjaardag. 21 jaar daarvan heeft de uitgever van DossierKoninkrijksrelaties.nl René Zwart meegemaakt. Eerst als leerling-journalist en uiteindelijk chef-nieuwsdienst van AD-dochter Rijn en Gouwe en nog eens van 1995 tot 2004 als medeoprichter en uitgever van de Caribische editie van het Algemeen Dagblad.
In 2008 stelde voormalig Tweede Kamerlid John Leerdam het boek ‘De Antillen en ik’ samen, een bundel waarin tientallen gastschrijvers hun band met het Caribisch deel van het Koninkrijk beschreven. Zwart wijdde zijn bijdrage aan zijn ervaringen met de Caribische editie van het AD, op de eilanden beter bekend als Algemene Dagblad.
De Antillen en ik – De Krant
Door René Zwart
,,Jij kent de Antilliaanse cultuur. Jij weet de weg op Curaçao. Dus jij moet er naar toe.” Hoe vaak heb ik later aan die woorden – in december 1996 uitgesproken door de directie en hoofdredactie van het Algemeen Dagblad – moeten terugdenken als de wanhoop zich weer eens meester van mij dreigde te maken.
Ruim een jaar eerder had het Rotterdamse AD zijn grote Amsterdamse concurrent afgetroefd door een Caribische editie te lanceren. Pagina’s uit de Nederlandse moederkrant werden elke nacht via een peperdure satellietverbinding naar Curaçao overgestraald, samengevoegd met een paar pagina’s lokaal Antilliaans nieuws, bij een plaatselijke drukkerij gedrukt en bij abonnees bezorgd.
Een fantastisch, in de hele wereld niet eerder vertoond kunstje. Achtduizend kilometer van huis konden de op de eilanden wonende Nederlanders en vakantiegangers ’s morgens bij het ontbijt een kakelvers Algemeen Dagblad lezen. Geen wonder dat de champagne rijkelijk vloeide toen op 15 september 1995 op Curaçao de eerste editie van de (vooroorlogse) persen rolde.
De toch al hoog gespannen verwachtingen werden in het eerste jaar in alle opzichten overtroffen. De abonnees stroomden massaal toe en het aantal advertenties lag eveneens boven budget. Dat gold overigens ook voor de kosten, maar niemand die zich in de euforie daar zorgen over maakte.
Dat gebeurde pas in het najaar van 1996: Het succes vertaalde zich niet in financiële resultaten. Integendeel, het verlies was toen al opgelopen tot meer dan een miljoen en het tekort nam met de maand toe. De directie van het AD in Nederland besloot in te grijpen. Of ik als ‘kenner’ van de Antillen voor een paar maanden het lokale management wilde helpen?
Dat wilde ik wel, al was het maar uit eigen belang. Ik was immers zelf naar het AD gestapt met het idee voor een Caribische editie. Vanaf 1989 kwam ik jaarlijks zo’n 8 keer op Curaçao. Ik had een eigen communicatie-adviesbureau met onder meer een aantal opdrachtgevers in Willemstad zoals de regering en het Toeristenbureau. Zo had ik de uitgever van een lokale krant leren kennen die me vertelde dat ‘er een gat in de markt’ was voor een Nederlandstalige ochtendkrant. Ik moest onmiddellijk aan Rijn en Gouwe denken, de dochterkrant van het AD waar ik twaalf jaar als journalist had gewerkt. Rijn en Gouwe bestond uit een selectie van nieuws uit het AD plus pagina’s met lokaal nieuws uit Alphen aan den Rijn, Gouda en Woerden. Een formule die me goed toepasbaar leek op Curaçao.
Dat vonden ze ook in Rotterdam. Het enthousiasme om eindelijk een keer de Telegraaf voor te zijn, was zo groot dat ons plan om met anderhalve man en een paardenkop een krant te beginnen, uitgroeide tot een groots opgezette, professionele operatie met een riant kantoor, een flinke staf en een omvangrijke, grotendeels vanuit Nederland ingevlogen redactie. Kosten noch moeite werden gespaard.
Tot eind 1996 dus. Als ik nee zou zeggen, zou de stekker er uitgaan. Waarmee ik ook mijn eigen investering kwijt zou zijn. Ik was weliswaar niet direct bij de uitvoering betrokken (ik had mijn eigen werk als adviseur) maar ik had mijn pensioenspaarpot omgezet in 10% van de aandelen van Algemeen Dagblad Caribbean. Ik had er dus geen baat bij dat het licht voortijdig zou worden uitgedaan.
Maar goed, ,,ik kende de Antilliaanse cultuur en wist de weg op Curaçao” zeiden ze. Mijn compagnon in Nederland zou het die drie maandjes wel alleen redden. Begin januari 1997 betrok ik een appartementje aan de Seru Loraweg. Dat bevond zich hoorbaar onder het zwembad dat bovendien lekte waardoor het er altijd naar chloor rook. Het uitzicht – op een parkeerterrein – was ook niet alles, maar het was dan ook geen vakantiereis.
Dat bleek. Dagen van 16 uur en dat 6 dagen in de week waren eerder regel dan uitzondering. De drie maanden werden verlengd met nog eens drie maanden, daarna met een half jaar en vervolgens voor onbepaalde tijd. Wat er in de organisatie mis kon zijn, was ook mis. Een van de rapportages die ik wekelijks aan de directie in Rotterdam moest uitbrengen, eindigde met de zin: ,,Als ik ’s avonds naar bed ga, durf ik mijn schoenen niet uit te doen. Bang dat de moed er anders helemaal vandoor gaat.”
Laat ik een simpel voorbeeld geven. Al in de eerste week dacht ik te kunnen scoren met een flinke besparing op de drukkosten. De betaalde oplage schommelde rond de 4.000 exemplaren, maar we drukten elke dag 7.000 kranten. Nu moet je voor de losse verkoop altijd wat overschot aanhouden, maar met een gedrukte oplage van 5.000 moest het ook kunnen. Een besparing van anderhalve ton op jaarbasis! Dat was snel verdienen. Dacht ik.
De volgende ochtend regende het bezorgklachten. Honderden abonnees hadden geen krant ontvangen. Ik snapte er helemaal niets van, want de bezorgers hadden geen exemplaar over…. Wat bleek? Het hoofd van de bezorging hield er buiten de officiële abonnementenadministratie zijn eigen ’abonnees’ op na. Toen er minder kranten werden gedrukt, zorgde hij ervoor dat zijn ‘klanten’ de krant wel kregen. En niet alleen hij had zijn eigen abonnees, ook een aantal van de bezorgers had een eigen klantenkring opgebouwd.
De man van de losse verkoop pakte het weer anders aan. Hij bevoorraadde de losse verkooppunten, incasseerde de verkoopopbrengst en bracht de onverkochte exemplaren bij ons terug, keurig gebonden in stapels van 100 kranten. Op een dag sneed ik een pak open: De bovenste en onderste kranten waren inderdaad het AD, maar daar tussenin zaten tientallen exemplaren van andere kranten die hij bij de landfill vandaan haalde. Zo kon hij een deel van de werkelijke verkoopopbrengst in zijn eigen zak steken.
Van de abonnementenadministratie – voor te veel geld ontwikkeld door een ‘goede relatie’ – deugde niets. Het zat vol bugs waardoor van een groot aantal abonnees nimmer een factuur werd aangemaakt. En als dat wel gebeurde, werd misschien hooguit de helft ook verstuurd en daarvan weer de helft ook daadwerkelijk geïncasseerd. Onder Nederlanders op het eiland was het een bekend gegeven: Het AD is gratis, als je al een rekening krijgt, betaal je die niet, de krant wordt toch wel bezorgd. Toen we een nieuw systeem hadden en een streng incassobeleid introduceerden, halveerde het abonneebestand!
Nog een voorbeeldje: De kosten van het onderhoud aan de airco’s leken me aan de hoge kant. De opgevraagde specificatie vermeldde 23 units terwijl we er zelf maar 9 hadden. De overige 14 bevonden zich in de huizen van diverse medewerkers. Op de payroll stonden familieleden van wie de betekenis voor het bedrijf duister was.
Een medewerker van de administratie hield maandelijks voor een paar duizend gulden aan advertentiefacturen achter en incasseerde die hoogstpersoonlijk. De distributie-agent op Aruba had nooit ook maar één cent van de verkoopopbrengsten afgedragen. De naheffing van een half miljoen weigerde hij te voldoen dus kwam het tot een rechtszaak waarin hij met een brief schermde van de directie dat het zo was afgesproken…
Er zat niets anders op dan uit te huilen en opnieuw te beginnen. Het concept was en bleef uniek en verdiende een eerlijke kans. Het heeft vier jaar gekost om alle, nou ja de meeste lekken te dichten. Het is daarna niet minder hectisch geworden. De inlijving van het AD door PCM Uitgevers leidde een klimaatverandering aan Nederlandse kant in.
Werden wij eerst – terecht – gekoesterd als een proeftuin voor nieuwe technieken, opeens moesten wij bijdragen aan de instandhouding van de residentie van de holdingdirectie in de Gouden Bocht van de Amsterdamse Herengracht. Als bedrijf-op-Madurodam-formaat moesten wij ook met de budgetplanning van de grote broers zoals Volkskrant en NRC meedoen. ‘Bedragen op hele honderdduizenden afronden’ luidde de instructie. Ik stond dus voor de keuze om alle begrotingsposten naar 0 af te ronden of naar 100.000, want de bedragen die er bij ons omgingen lagen gemiddeld rond de 10.000 gulden.
In 2003 wilde toenmalig PCM-bestuurder Ben Knapen af van, wat hij zelf vermoedelijk heel grappig vond, altijd de ‘Cubaanse editie’ noemde. Dat kwam goed uit, want wij wilden van PCM af. Wij waren ervan overtuigd dat we veel meer abonnees en adverteerders konden binnenhalen als wij het lokale nieuws in een apart katern op tabloidformaat zouden gaan uitbrengen.
Een andere PCM-bestuurder, Cees Vis, was er nog voor op bezoek gekomen. Na nog geen half uur, in korte broek en op slippers, mijn verhaal aangehoord te hebben, was zijn standpunt duidelijk: ,,Ik geloof niet in tabloids.” Per 1 oktober 2003 verlieten wij PCM en op 1 december lanceerden wij een lokaal nieuwskatern op tabloidformaat onder een eigen titel, Antilliaans Dagblad. In het eerste jaar steeg de advertentieomzet met 25% en de betaalde oplage met 40%.
Op 1 september 2004 is de samenwerking met het Algemeen Dagblad volledig beëindigd en is de Caribische editie opgehouden te bestaan. Wie vandaag de dag rond ontbijttijd het terras van het Avila betreedt, ziet tientallen gasten weggedoken achter een dagverse Telegraaf, want die is meteen in het gat gesprongen. En het Antilliaans Dagblad? Dat groeit vrolijk verder, mede dankzij de inzet van een club enthousiaste Antilliaanse professionals en het beste bezorgerskorps van het hele Koninkrijk. Dankzij hen heb ik geen seconde spijt van mijn Curaçaose avontuur.
Nawoord: Het Antilliaans Dagblad is in 2008 overgenomen door Mike Willemse. René Zwart is nog tot 2018 als parlementair correspondent in Den Haag aan de krant verbonden gebleven.