Den Haag – Er komt mogelijk een mensenrechteninstituut voor het gehele Koninkrijk. Dat blijkt uit een brief die de ministers Blok (Buitenlandse Zaken) en Bijleveld (Defensie) vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Daarin reageren zij namens de regeringen van Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten op het rapport ‘Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied’ van de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken.
De AIV vindt dat Nederland in Koninkrijksverband de verantwoordelijkheid heeft om samen met de landen “het eigen huis op orde te brengen en te houden wat betreft de waarborging van mensenrechten, deugdelijk bestuur en rechtshandhaving.” Nederland is in de discussies over de opvang van Venezolaanse migranten op Curaçao en Aruba door zowel (internationale) mensenrechtenorganisaties als delen van de Tweede Kamer geregeld verweten weg te kijken.
Aanwijzingsbevoegdheid
Ook al toont Nederland zich bereid om met de landen het gesprek aan te gaan over een gezamenlijk mensenrechteninstituut, de suggestie van de AIV de Nederlandse minister van Justitie en Veiligheid een aanwijzingsbevoegdheid te geven met betrekking tot de in artikel 43 Statuut opgenomen fundamentele menselijke rechten en waarden wordt van de hand gewezen. Kennelijk zijn de landen het daarover eens, want schrijven Blok en Bijleveld namens de koninkrijksregering: “Zo’n individuele bevoegdheid past niet in de geest van het Statuut.”
De bewindspersonen stellen dat de Rijksministerraad het belangrijk allereerst de samenwerking te zoeken, zodat problemen en oplossingen op het gebied van mensenrechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur tijdig worden gesignaleerd, geadresseerd en geïmplementeerd. “Het geniet de voorkeur in dit kader het pad van onderling overleg en samenwerking te bewandelen. De inzet van instrumenten van bestuurlijk toezicht door het Koninkrijk is door de statuutwetgever voorzien als laatste redmiddel.”
Samenwerking verbeteren
“Zoals de AIV aangeeft, kan de waarborgfunctie van het Koninkrijk in een breder perspectief worden geplaatst dan alleen het perspectief van eenzijdige interventies in het bestuur van de Landen. Het verdient aanbeveling dat de vier landen op zoek gaan naar manieren om samenwerking op het terrein van mensenrechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur beter in te vullen en te structureren. Dit geldt bijvoorbeeld voor (het toezicht op) beschermings- en asielprocedures en detentieomstandigheden.”