Eerder deze week berichtte Dossier Koninkrijksrelaties dat het Kabinet bereid is een ‘passend gebaar’ te maken voor de 15 Chinese zeelieden die in 1942 op Curaçao bij een confrontatie met de militaire politie om het leven kwamen. Decennialang hebben de gebeurtenissen weinig aandacht gekregen. Inmiddels worden in Willemstad de slachtoffers jaarlijks herdacht en nu komt er ook een gebaar van de Nederlandse regering, zo heeft minister Kajsa Ollongren (BZK) aan de De Stichting Eerherstel Oorlogsslachtoffers Curaçao geschreven.
Door Aart G. Broek
In 1942 werden er op de openbare begraafplaats van Kas Chikitu, aan de rand van Willemstad, vijftien Chinese mannen begraven: naamloos en ieder onder een kniehoge, genummerde paal. In het koloniale bestuursverslag van dat oorlogsjaar is aan de dood van deze mannen geen woord gewijd. Wel werd in algemene bewoording getekend wat tot hun levenseinde leidde, nl. werkweigering.
‘Op de vloten van de Curaçaose Scheepvaart Maatschappij en van de Lago Shipping Company,’ zo verhaalt het Koloniaal Verslag, ‘deden zich in de maand Maart van het verslagjaar conflicten voor met Chinese bemanningsleden. Deze weigerden aanvankelijk te varen zonder loonsverhoging en in uitzichtstelling van de uitkeringen bij ongeval, […].Een 425-tal hunner, in hun weigering tot varen volhardende, moest gedurende enige maanden onder politiebewaking, met streng gecontroleerde bewegingsvrijheid worden gesteld.’
Met ‘gecontroleerde bewegingsvrijheid’ werd feitelijk bedoeld de internering van de mannen in barakken op terrein van de raffinaderij in Suffisant. Een ernstige botsing vond plaats op maandag 20 april 1942, toen verzet tegen de gang van zaken leidde tot de dood van geïnterneerde Chinezen.
De buitensporige bagatellisering in het formele bestuursverslag verdoezelt de kritiek die verantwoordelijke bestuurders en directies kregen, meer in het bijzonder van de Staten van Curaçao (zoals de Antillen toen nog heetten).
STATENCOMMISSIE
Dit vertegenwoordigende orgaan formeerde een speciale commissie die zich gedetailleerd liet informeren en vervolgens scherpe kritiek formuleerde. Leden van het Korps Militaire Politietroepen vielen uitdrukkelijk buiten deze kritiek. De Statencommissie richtte haar pijlen op de Algemeen Militair Commandant (AMC) C.J. baron van Asbeck, de procureur-generaal mr. Th. van der Laan, op gouverneur G.J.J. Wouters en op de directies van de Curaçaosche Petroleum Industrie Maatschappij (CPIM) en Curaçaose Scheepvaart Maatschappij (CSM). Zij waren de verantwoordelijke autoriteiten die hadden gefaald, waardoor uiteindelijk Chinese zeelieden het leven lieten en er vele tientallen gewonden vielen, waaronder de genoemde politiemannen.
De commissie hekelde onder meer de wijze waarop over de betreffende Chinezen werd gedacht door de CPIM directie, en citeerde uit een memorandum van de directie. Zo gaf de eilandelijke bestuurlijke elite de moederlandse bestuurders en ondernemers een flinke corrigerende tik. De politie deed op het gegeven moment niet anders dan het eigen leven redden. Wát er was gebeurd, werd ook door de Statencommissie nader uitgeplozen.
SELECTIE
Met het uitblijven van acceptabele oplossingen voor beide partijen, verzocht de directie van CSM, bij monde van mr. Panthaleon baron van Eck, aan de procureur-generaal mr. Van der Laan om medewerking van de politie om uit de stakende Chinezen de werkwilligen te leiden. Op 18 april werd hiertoe hoofdagent van politie Dijkstra naar het kamp gestuurd. Die keerde onverrichter zake terug, ‘aangezien de Chineezen elke medewerking weigerden en één agent niet in staat was ruim 400 man te scheiden’.
De directies van CSM en CPIM verzochten vervolgens om ‘een stevige politiemacht voor maandag 20 april dezer, teneinde de scheiding desnoods met geweld door te voeren’. Hoewel gouverneur Wouters nog de voorkeur uitsprak voor verder onderhandelen en bemiddeling, werd de wens van de directie om ‘een flink machtsvertoon’ door de procureur-generaal, de AMC en, mogelijk onder licht protest, de gouverneur toch gehonoreerd. Het moet in de praktijk vrijwel onmogelijk zijn geweest een ‘verzoek’ van CPIM/CSM te weerstaan.
Op de beoogde maandagmorgen arriveerden dan ook een achttal leden van de Vreemdelingendienst van het Korps Burgerpolitie bij het kamp, waarbij ‘12 man militaire politie met volle bewapening als machtsvertoon’ aanwezig was. De CPIM had nog enkele bewakers ter assistentie meegezonden.
Later zou de Statencommissie oordelen, dat indien de bestuurlijke autoriteiten beter geïnformeerd waren geweest, zij zouden hebben begrepen dat een dergelijk machtsvertoon ‘prikkelend in plaats van dwingend’ zou uitpakken en strategisch ‘kinderlijk naïef’ is.
PROCES-VERBAAL
In het proces-verbaal van de hoofdinspecteur van politie, W.J. van der Kroef, begon de bedoelde scheiding in alle rust met het aanspreken van een woordvoerder van de Chinezen, die ‘zeer goed verstaanbaar Nederlansch en gebroken Engelsch sprak’. Hem deed Van der Kroef het verzoek om aan zijn landgenoten door te geven dat zij verwacht werden één voor één voor de tafel van de hoofdinspecteur te komen en zouden aangeven of zij wensten te werken. Werkwilligen zouden naar een ander kamp worden gebracht.
Nadat de woordvoerder zijn kampgenoten had toegesproken in het Chinees, zelf als eerste naar de tafel van Van der Kroef was gegaan en onder begeleiding van een militaire politieman naar de plek binnen de omheining liep waar werkwilligen zouden worden gegroepeerd, ‘schreeuwde deze man luidkeels eenige voor ons onverstaanbare woorden.’ Van der Kroef beschrijft vervolgens wat er zijns inziens gebeurde in de opvolgende vijf minuten.
‘Direct na dit geschreeuw stormden al de wachtende Chineezen gezamenlijk naar de tafel en naar de toeganspoort. Ik zag hierbij, dat de naar ons toestormende Chineezen stukken ijzer, pijpen, steenen en stokken bij zich hadden en met deze voorwerpen boven hun hoofden zwaaiden. De aanval was zoo onverwachtsch en overdonderend, dat een georganiseerd tegenoptreden van politiezijde op dat moment reeds onmogelijk was.’
‘Op een zeker oogenblik was de toestand zelfs zoodanig, dat wij de toegangspoort tengevolge van opeenhooping van Chineezen daar ter plaatse niet meer konden bereiken, zoodat wij ons omringd gevoelden door moordzuchtige tegenstanders. Het is dan ook uitsluitend aan het gebruik van de ons toen ter beschikking staande wapenen te danken, dat wij van den toestand meester konden blijven en ons zelf in veiligheid konden stellen. Hadden wij ons niet op zoodanige wijze tegen deze als razenden vechtende Chineezen verdedigd, dan waren alle zich in het kamp bevindende politiemannen het slachtoffer van hun moordlust geworden. Tengevolge van ons krachtdadig optreden retireerden tenslotte bedoelde Chineezen, waarna ik bemerkte dat er verschillende dooden en gewonden op de plaats van het gevecht lagen.’
BONDGENOOT
Het proces-verbaal vervolgt met de vermelding van het aantal doden en gewonden onder de Chinezen, detaillering van de gewonden onder de politie en hun letsel, hun vervoer naar het St. Elisabeth ziekenhuis en het Sanatorium. Van der Kroef informeerde de commandant van het Korps Militaire Politietroepen, E.L. Venema. Die spoedde zich vervolgens naar het kampement en nam de leiding op zich. Vervolgens werd, zo vertelt een conceptverslag, ‘het separeeren der Chineezen zonder verdere incidenten volbracht’.
China toonde zich bij monde van haar gezant Wunsz King zeer verbolgen, temeer daar dit ‘Chinezenconflict’ niet het enige met Chinese bemanning op Nederlandse schepen was. Op 7 maart 1942 had in Alexandrië, Egypte, al een protestactie geleid tot de dood van twee en de verwonding van vier Chinezen op het Nederlandse schip Ovula. Kort daarop, op 31 maart, uitten in Freemantle, Australië, Chinese zeelui aan boord van het Nederlandse schip Saroena hun onvrede.
In de loop van het jaar konden de onderlinge spanningen tussen China en Nederland worden bijgelegd, maar niet nadat ‘de meest gehate figuur uit de CSM-directie verdween’, i.c. mr. Panthaleon baron van Eck. Bovendien werd aan enkele van de belangrijkste veiligheids- en sociale eisen van de ‘onwillige schepelingen’ voldaan.
CHINESE ZEELIEDEN BEGRAVEN in Kolebra bèrdè
Op 21 april 1942, een dag na hun dood, werden op de openbare begraafplaats Kolebra bèrdè begraven: Hu Chen-lin (geb. provincie Anhwei, 1913), Yu Sio Kan (Chekiang, 1903), Lam Chun (Kwangtung, 1897), Tchou Zao (Kwangtung, 1886), Huang Yu-seng (Kwantung, 1894), Chong Fat (Kwangtung, 1897), Lee Chuan (Kwangtung, 1897), Kuang King (Kwangtung, 1902), Wang Ah-kuo (Fukien, 1896), Au Liang (Kwangtung, 1895), Hsu Kwang-yung (Chekiang, 1901), Chan Yam-syo (Kwangtung, 1908). Op respectievelijk 23, 25 en 27 april overleden Feng Che-ying (Chekiang, 1905), Chang Mang (Kwangtung, 1888) en Lam Nan (Kwangtung, 1908), waarna ook zij successievelijk werden begraven bij hun lotgenoten.
Deze bijdrage is gebaseerd op onderzoek dat uitgebreid is verwerkt in: Aart G. Broek, Geboeid door macht en onmacht; De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden. (Amsterdam, 2011). Hierin ook verwijzingen naar de geraadpleegde archieven. Van de studie zijn nog exemplaren verkrijgbaar tegen gereduceerde prijs, zie hier:
Tenzij anders vermeld, bijgaande foto’s zijn afkomstig uit het Nationaal Archief, Den Haag, nr. 2.05.80, inv. 4027, map 2.
Dr. Aart G. Broek is (historisch) socioloog en letterkundige, auteur van talrijke artikelen, columns, boekbesprekingen, curricula, adviesrapporten en boeken.