Den Haag – Politieke partijen die bij de komende Tweede Kamerverkiezingen hengelen naar de stemmen van kiezers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen aan nieuwkomer U-Buntu Connected Front wel eens een geduchte concurrent hebben. De partij richt zich nadrukkelijk op Nederlanders met een Afrikaanse en Caribische achtergrond.
U-Buntu Connected Front besteedt in haar verkiezingsprogramma ‘Gelijkwaardigheid is een mensenrecht, geen privilege’ ruim aandacht voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. De nadruk wordt gelegd op de ongelijkwaardigheid in de bestuurlijke verhoudingen tussen Nederland en de eilanden en de ongelijkheid in rechten voor burgers.
Het Statuut van het Koninkrijk is in de ogen van U-Buntu Connected Front “een voortzetting van een plantagementaliteit en een afhankelijkheidsrelatie. Het grote verschil is dat we zijn overgegaan van slavernij naar de moderne vorm van bedienden en lakeien van de Nederlandse staat.” Hieronder het Cariben-hoofdstuk uit het verkiezingsprogramma:
CARIBISCH NEDERLAND
De verhoudingen tussen Nederland en het Caribisch gebied
Na eeuwenlang koloniaal bezit te zijn geweest, werden Suriname en de Nederlandse Antillen in 1954 onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden. De Nederlandse Antillen bestonden uit de zes eilanden Aruba, Bonaire, Curaçao, St. Maarten, St. Eustatius en Saba. De verhoudingen tussen de landen van het Koninkrijk werden vastgelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
Suriname verwierf op 25 november 1975 haar staatkundige onafhankelijkheid. In 1986 stapte Aruba uit het land Nederlandse Antillen en kreeg een ‘status aparte’ binnen het Koninkrijk. Op 10 oktober 2010 viel het land Nederlandse Antillen uiteen. De twee grotere eilanden Curaçao en St. Maarten werden een zelfstandig land binnen het Koninkrijk, zoals Aruba. De drie kleinere eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba kwamen rechtstreeks onder Nederlands bewind te vallen. Jarenlange besprekingen en een referendum op elk eiland gingen aan deze nieuwe situatie vooraf.
De enorme sociaaleconomische impact van Covid-19 heeft de relatie tussen de landen Aruba, Curaçao en St. Maarten met Nederland binnen het Nederlandse Koninkrijk nog ingewikkelder gemaakt dan normaal. Het ondertekenen van het Statuut in 1954 heeft de politieke, sociaaleconomische en culturele verschillen binnen het Koninkrijk zeker niet ten goede verbeterd. Er werd een koloniaal document opgesteld en gepresenteerd waarin stond dat de deelnemers binnen het Nederlandse Koninkrijk gelijkwaardige partners zijn. Evengoed kon de hele constructie worden gezien als de voortzetting van een plantagementaliteit en een afhankelijkheidsrelatie. Deze relatie werd in stand gehouden op basis van de veronderstelling dat de politieke bestuurders op de eilanden direct of indirect werden samengesteld om orders van Nederlandse bestuurders uit te voeren.
Dit was het geval in de 17e eeuw, toen de eilanden door de Nederlandse West-Indische Compagnie op de Spanjaarden werden veroverd en dit is het geval heden, nu ze zogenaamd een soevereine staat zijn. Het grote verschil is dat we zijn overgegaan van slavernij naar de moderne vorm van bedienden en lakeien van de Nederlandse staat. Deze landen zijn volkomen afhankelijk van enerzijds het toerisme en anderzijds van subsidies en zachte leningen van de Nederlandse overheid. In het Nederlands is er het gezegde “Wie betaalt, die bepaalt”. Dat is de fundamentele premisse van de politieke en andere vormen van verhoudingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden.
De drie landen presteerden op het gebied van economische ontwikkeling, onderwijs en gezondheid redelijk goed, vooral in het geval van Aruba voordat Covid-19 zich aan de burgers binnen deze landen opdrong. Er is een enorme daling van de inkomsten uit het toerisme en de spin-off industrieën als gevolg van de Covid-19 pandemie. Deze ontwikkeling heeft de landen en hun overheidsbestuurders in een onmogelijke positie gebracht. Ze zitten klem en hun onafhankelijkheid is teruggebracht tot wat de Nederlandse staat bereid is hen te bieden. Zonder eigen financiële draagkracht, ondersteund door economische groei, kunnen de landen alleen maar praten en zich verhouden tot de Nederlandse overheid als niet meer dienstplichtigen. De burgers van de eilanden zien deze realiteit met lede ogen aan.
De BES-eilanden
De drie kleinere eilanden Bonaire, Saba en St. Eustatius, vaak informeel BES genoemd, kwamen vanaf 10 oktober 2010 rechtstreeks onder Nederlands bewind te vallen en worden formeel aangeduid als Caribisch Nederland. St. Eustatius was het enige eiland dat zich via het referendum uitsprak om deel te blijven uitmaken van de Nederlandse Antillen. Maar omdat het land Nederlandse Antillen werd opgeheven, werd St. Eustatius gedwongen om deel te gaan uitmaken van de BES-eilanden.
De BES-eilanden zijn dus onderdeel van Nederland, maar hebben niet dezelfde rechten en plichten als de gemeenten in Nederland. De eilanden behoren niet bij een provincie en vallen direct onder het bewind van diverse ministeries. Op de eilanden functioneren een bestuurscollege en een eilandsraad per eiland. De eilandsraad wordt elke vier jaar gekozen. Het centraal regeringsorgaan, de Rijksdienst Caribisch Nederland, zetelt in Bonaire en voert de nationale taken uit op de drie eilanden. De Rijksvertegenwoordiger is het hoofd van de Rijksdienst Caribisch Nederland.
Juridische status: Openbaar lichaam
Wettelijk heten de eilanden ‘openbaar lichaam’, dus de naam ‘bijzondere gemeente’ is formeel niet juist. De gemeentewet geldt dan ook niet in Caribisch Nederland. Vanaf 2010 zijn vele nieuwe wetten ingevoerd, de zogenaamde BES-wetten. Er is bijvoorbeeld de Wet Openbare Lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba (WolBES) en de Wet financiën Bonaire, St. Eustatius en Saba (FinBES). In 2010 werd gestart met de invoering van een nieuwe belastingenwet, het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd van 60 naar 65 jaar en het invoeren van de euthanasiewet, het homohuwelijk en abortuswetgeving. Dit werd als zeer controversieel ervaren door de eilandbewoners.
Centrale leidraad bij wetgeving voor de BES-eilanden is het begrip ‘een voor Europees Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau’ waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden, zoals de geringe bevolkingsomvang van de eilanden, het insulaire karakter, de grote afstand met Nederland, de kleine oppervlakte en ongewenste bestuurlijke en sociaaleconomische effecten. Hiermee is eigenlijk al meteen een wettelijke ongelijkheid geschapen voor de eilanden die in de praktijk voor de inwoners van de eilanden zeer nadelig uitpakt.
In 2016 pleitte het College voor de Rechten van de Mens voor een “mensenrechtelijk aanvaardbaar voorzieningenniveau” in haar advies ‘Naar een mensenrechtelijk aanvaardbaar voorzieningenniveau voor Bonaire, St. Eustatius en Saba’. Het College voor de Rechten van de Mens concludeerde in haar rapport dat de voorzieningen op het gebied van sociale zekerheid, werk en inkomen, kinderrechten, veiligheid en strafrecht nog veel te wensen overlaten in Caribisch Nederland en dat concrete afspraken nodig zijn om deze te verbeteren waarbij de mensenrechtelijke normen worden gehanteerd.
Evaluatie-onderzoek
In 2015, vijf jaar na de staatkundige herinrichting, werd door een Commissie onder leiding van Liesbeth Spies een onderzoek ingesteld naar hoe de nieuwe wetten en de nieuwe manier van besturen in de praktijk uitwerkte. Ook werd er een onderzoek uitgevoerd dat de gevolgen voor de bevolking onderzocht. Het eindrapport werd in oktober 2015 gepubliceerd onder de titel “Rapport Evaluatie Caribisch Nederland. Vijf jaar verbonden: Bonaire, Sint Eustatius, Saba en Europees Nederland”. De resultaten uit het onderzoek waren bedroevend.
Er waren positieve ontwikkelingen te melden op het gebied van de gezondheidszorg, maar op vele andere terreinen was het leven voor de bevolking van de eilanden er slechter op geworden in plaats van beter. Velen gaven aan zich derderangsburgers te voelen binnen het Koninkrijk. Door de Nederlandse overheid werd vaak gesteld dat het voorzieningenniveau op de eilanden passend moest zijn aan de afwijkende geografische en demografische situatie en de schaalgrootte. In de praktijk betekende dit vaak een minder voorzieningenniveau.
Een ander knelpunt is het ontbreken van politieke representatie van de eilanden in de Eerste en Tweede Kamer der Statengeneraal. Hierdoor is het moeilijk om veranderingen tot stand te brengen, tenzij de politieke wil van een enkel Tweede Kamerlid die bereid is zich te verdiepen in de situatie.
Overname van de regering van St. Eustatius
In 2018 bereikte de verhoudingen een dieptepunt. Op 6 februari kondigde staatssecretaris Knops van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan “het eilandsbestuur van St. Eustatius over te nemen wegens wetteloosheid en financieel wanbeheer”. Ook was er volgens een speciale Commissie die de situatie had onderzocht, sprake van (ervaren) discriminatie, intimidatie, bedreigingen en beledigingen, willekeur en machtswellust.
Een Regeringscommissaris werd aangesteld om het eiland te besturen totdat het eiland weer in staat is om dat zelf te kunnen doen. Deze situatie duurt nog steeds voort. Goed is om hier te vermelden dat de gehouden verkiezingen op 21 oktober 2020 voor de eilandsraad (met beperkte democratische rechten) een fikse nederlaag /tegenvaller voor de Nederlandse regering heeft opgeleverd. De ‘Progressive Labour Party’ (PLP) (waarvan de lijstduwer machtswellust en wetteloosheid werd verweten) won de verkiezingen van de Nederland gezinde ‘Democratic Party’.
Tien jaar na de staatkundige herinrichting
Tien jaar na de staatkundige herinrichting, brachten journalist René Zwart en emeritushoogleraar Joop van den Berg het boek ‘Koninkrijk op eieren’ uit. Ook hieruit komt een treurig beeld naar voren waar betrokkenen met teleurstelling en verbittering terugblikken op de afgelopen tien jaar. Liesbeth Spies stelt vast dat er met haar rapport uit 2015 nagenoeg niets is gebeurd. De situatie in de Caribische gemeenten is nog even schrijnend. Over het Nederlandse optreden is ze helder: ‘te weinig, te laat.’
Internationale mensenrechtenverdragen
In 2018 verscheen een rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken die waarschuwde voor een tweedeling in het Koninkrijk op het gebied van mensenrechten. Veel mensenrechtelijke verdragen zijn wel in Europees Nederland geïmplementeerd maar niet in Caribisch Nederland. De internationale mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties (VN) en de Raad van Europa gelden niet altijd voor Caribisch Nederland. Bij veel verdragen heeft Nederland het voorbehoud gemaakt dat deze alleen voor het Europese deel van het Koninkrijk van toepassing zijn. Het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) zijn voor het grootste gedeelte wel van toepassing verklaard op Caribisch Nederland. Het EU-recht is ook niet een-op-een op de Caribische eilanden van toepassing. De drie eilanden hebben hun status van ‘Landen en Gebieden Overzee’ (LGO) behouden.
De sociale en economische situatie
De vraagstukken op het terrein van arbeid en sociale zekerheid zijn omvangrijk en vragen daarom nadrukkelijk de aandacht van het Rijk en de openbare lichamen. De eilanden zijn verantwoordelijk voor het eilandelijke arbeidsmarktbeleid. Een groot deel van de werkenden verdient rond het minimumloon. Het is moeilijk om rond te komen; de groep werkende armen lijkt steeds groter te worden. De arbeidsmarkten zijn klein en complex. De aansluiting tussen vraag en aanbod is vaak niet goed. Goed opgeleide ‘landskinderen’ keren na hun studie in Europees Nederland of de Verenigde Staten van Amerika vaak niet terug naar hun eiland. Het Rijk geeft veel tewerkstellingsvergunningen af aan buitenlandse arbeidskrachten, ook voor functies aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
DE PROGRAMMAPUNTEN
De gebieden waar UCF zich sterk voor gaat maken zijn:
Mensenrechten en kinderrechten
De speciale status van de BES-eilanden als openbaar lichaam en het gehanteerde uitgangspunt van ‘een voor Europees Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau’ mogen niet leiden tot ongerechtvaardigde verschillen voor de bevolking van Caribisch Nederland. Door het grotendeels ontbreken van belangenorganisaties (‘waakhonden’) voor burgers ter plekke en onbekendheid van de problematiek in het Europees Nederlandse sociaal-maatschappelijke veld, wordt het beleid van de Nederlandse regering in veel mindere mate dan in Europees Nederland gecontroleerd en aangevochten.
De voorzieningen op het gebied van sociale zekerheid, werk en inkomen, kinderrechten, veiligheid en strafrecht laten nog veel te wensen over in Caribisch Nederland. Om deze te verbeteren zijn concrete afspraken nodig.
De Nederlandse overheid is samen met de eilandoverheden verantwoordelijk voor de naleving van de kinderrechten, maar toch leven veel kinderen op de BES-eilanden in onveilige en ongezonde omstandigheden. Op het gebied van kinderrechten is er de laatste jaren veel onderzoek gedaan door UNICEF. UNICEF adviseert de lokale overheden, lokale organisaties en ministeries over o.a. kinderbescherming, het verzamelen van data en participatie. In 2019 verscheen een vervolgonderzoek naar de kinderrechtensituatie op de Caribische eilanden. Internationale mensenrechtenverdragen die gelden voor Europees Nederland moeten ook geïmplementeerd worden in Caribisch Nederland.
Sociale zekerheid
De transitie naar Caribisch Nederland op het terrein van de sociale zekerheid kenmerkt zich door een beleidsarme omzetting van de bestaande Nederlands-Antilliaanse wetgeving.
In 2008 werd met de eilanden afgesproken dat een binnen Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau het uitgangspunt is, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden ter plaatse en de hoogte van de uitkeringen voor de transitie. Net als voor de andere prioritaire voorzieningen werd afgesproken dat hiervoor normen worden opgesteld. Pas in mei 2019, na herhaald aandringen van de Tweede Kamer, werd door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigd dat er een ijkpunt voor een sociaal minimum is vastgesteld.
UCF wil een effectieve verlichting van de armoedeproblematiek. Dit vraagt een integrale aanpak, zowel in Caribisch Nederland als in Europees Nederland, met alle betrokken ministeries. Tegelijkertijd staan het Rijk en de eilanden ook nog voor uitdagingen als het gaat om het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt en het vergroten van de kansen voor lokale arbeidskrachten op een baan. Kwetsbare groepen met een hoog risico op een leven in armoede zijn:
1) De ouderen met alleen Algemene Ouderdomsverzekering;
2) Arbeidsgehandicapten;
3) Alleenstaande vrouwen met kinderen
De invoering van de dollar heeft voor de bevolking op St. Eustatius, Saba en Bonaire tot sterke prijsstijgingen en een afname van de koopkracht geleid. Werknemers die van belang zijn voor economisch groei in sectoren zoals de detailhandel, bouwindustrieën en toerisme hebben te maken met nauwelijks of dan wel niet geïndexeerde lonen.
De groep werkende armen is groter geworden. De vakbondskrachten in de overzeese gebieden zijn versnipperd en moeten ze het hoofd bieden aan de overheersing van de Nederlandse regering in de regio wat een totaal ongelijkwaardige verhouding is. De vakbonden van de BES-eilanden zijn relatief klein hebben noch de middelen noch de expertise om op gelijkwaardige voet te onderhandelen. Dit maakt het nog complexer voor de bonden omdat ze overspoeld worden door veranderingen, nieuwe wetgeving en niet nagekomen afspraken/beloftes door Nederland.
Problemen en werkloosheid jongeren
UCF wil aandacht en een integrale aanpak voor de werkloosheid onder jongeren en het probleem van gebrek aan huisvesting onder jongeren. De werkloosheid onder jongeren is hoog waardoor zij geen of weinig toekomstperspectief hebben. Deze situatie leidt in veel gevallen tot ontsporingen van jongeren waarbij ze in aanraking komen met justitie. De nadruk wordt door justitie gelegd op straf in plaats van in de eerste plaats oplossingen te vinden voor de bovengenoemde oorzaken. Hierdoor is de toekomst voor veel jongeren al beschadigd voordat ze ook maar een redelijke kans hebben gehad om aan hun toekomst te bouwen.
Door de toename van Europese Nederlanders die zich vestigen op de BES-eilanden en daar vaak sleutelposities vervullen, worden lokale inwoners van de BES-eilanden van de arbeidsmarkt verdreven. Veel jongeren die terugkeren naar hun geboorte-eiland na een studie in Europees Nederland of het buitenland worden daardoor benadeeld.
Het onderwijssysteem
Ook binnen het onderwijssysteem zijn er veel problemen rond ongelijkheid. De kinderen uit betere financiële familiesystemen en die beter in staat zijn om te leren, zullen een grotere kans hebben om naar het buitenland te gaan om hun opleiding voort te zetten. Er is nauwelijks of geen hulp of structuur voor de kinderen uit arme gezinssystemen en die minder goed kunnen leren, zij hebben meestal geen kans om naar het buitenland te gaan om hun opleiding voort te zetten, terwijl hun nieuwsgierigheid en creativiteit om te ontdekken op de voorgrond zal staan, zal worden verwaarloosd.
UCF wil een totale transformatie van het onderwijssysteem dat de geografische en culturele setting en maatschappelijke (Afrikaanse) identiteit weerspiegelt. Van een Eurocentristische dominante benadering naar een meervoudig perspectief.